Kunst Drama Theorie: dramatische technieken

Welkom M4
Functies drama
Dramatische technieken
Herhalen basisbegrippen
Verder met examenvragen
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
DramaMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom M4
Functies drama
Dramatische technieken
Herhalen basisbegrippen
Verder met examenvragen

Slide 1 - Tekstslide

Lesprogramma
Herhaling functies drama
Opdracht functies drama
Uitleg dramatische technieken
Opdracht: analyse dramatische technieken
Oefenen examenvragen

Slide 2 - Tekstslide

Afronding leerdoelen
Je weet wat de vier functies zijn die bij theater horen
Je weet wat dramatische technieken zijn
Je weet de basisbegrippen en kunt deze in eigen woorden uitleggen



Slide 3 - Tekstslide

Noem een functie van theater.

Slide 4 - Woordweb

4 functies van theater
1. informeren / leren
2. amuseren
3. overtuigen
4. overhalen

Slide 5 - Tekstslide

Dramatische technieken
Dramatische technieken op andere plaatsen het theater zijn:
televisie, internet, op locatie 
- fictionalisering: hoe ware gebeurtenissen worden nagespeeld 
- enscenering: hoe een verhaal/de werkelijkheid in scene wordt gezet 
- verhaalopbouw: de volgorde waarin informatie is geordend
- rolverdeling: benoemen van de personages in dramaproducties

Slide 6 - Tekstslide

Fictionalisering
Fictionalisering: hoe ware gebeurtenissen worden nagespeeld
Wat is de werkelijkheid? Hoe wordt dit gespeeld? Speelstijl?


Slide 7 - Tekstslide

Fictionalisering
Waargebeurd verhaal over oorlogsheld is vertaald naar een film, en later naar een musical

Hiervoor worden dramatische technieken ingezet om informatie over te brengen

Slide 8 - Tekstslide

Enscenering:
"In scène zetten"
Je maakt gebruik van: mise-en-scène en de materiële vormgevingsmiddelen

Slide 9 - Tekstslide

Beschrijf de mise-en-scène in deze foto.

Slide 10 - Open vraag

Zo beschrijf je de 
mise-en-scène:
Beschrijf letterlijk wat je ziet, dus: 
3 spelers liggen op de grond in het midden van het toneel. 1 speler zit erbij gehurkt.
2 spelers vanaf links en 2 spelers vanaf rechts kijken naar de liggende mensen.
1 speler kijkt vanaf achteren naar de liggende mensen en 1 loopt voorlangs.

Je mag wel houdingen beschrijven, maar niet de intentie/uitleg beschrijven.
Dus: "1 speler loopt voorlangs" en niet "1 speler loopt in paniek voorlangs".

Slide 11 - Tekstslide

Wat is mise-en-scène?
A
Wat er wordt gedaan met belichting tijdens een voorstelling.
B
Hoe acteurs gebruik maken van het speelveld.
C
De scène speelt zich in de mist af.
D
Het is een term die in de wetenschap wordt gebruikt.

Slide 12 - Quizvraag

Mise-en-scène
Betekent "Plaatsing op toneel".
Dus: waar staan de acteurs ten opzichte van elkaar en het decor/attributen. 

Slide 13 - Tekstslide

Beschrijf de mise-en-scène in deze foto.

Slide 14 - Open vraag

Omschrijf de mise-en-scène in de volgende foto's
Let op letterlijk omschrijven, geen interpretaties (uitleggen) of emoties. 

Slide 15 - Tekstslide

Theater - verhaalopbouw

Om een verhaal écht goed te begrijpen: hoe is het opgebouwd?


Klassieke verhaalopbouw         - heel gestructureerd, 

begin-midden-eind en een logische opbouw. 

Scènische verhaalopbouw       - verhaallijnen door elkaar

Absurdistische vertelwijze       - geen duidelijke verhaallijn


Slide 16 - Tekstslide

Herhalen 
We gaan nu de basisbegrippen herhalen

Slide 17 - Tekstslide

Een tekst ensceneren
Dramatiseren
Improviseren
Een tekst in scène zetten.
theater maken vanuit een verhaal of idee (gegeven)
gaan spelen, terwijl niet alle spelgegevens (W's) zijn afgesproken.

Slide 18 - Sleepvraag

Noem de zes vormgevingsmiddelen:

Slide 19 - Open vraag

Wat zijn de "theatrale middelen"?
A
Wie, wat, waar, waarom en waardoor?
B
Spelgegevens & Enscenering & Materiële vormgevingsmiddelen
C
Middelen om het theaterstuk naar een hoger plan te tillen
D
Vormgeven van een theaterstuk

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen enscenering en mise-en-scene?

Slide 21 - Open vraag

Een knipoog is een voorbeeld van non-verbale communicatie. Wat is non-verbaal?

Slide 22 - Open vraag

Wat zijn spelgegevens?

Slide 23 - Woordweb

Wat is een conflict?

Slide 24 - Open vraag

opdracht
Rol
Actie
Ruimteplaats
Verhaal
Tijd
Motief
Waar
Wat 
(conflict)
Wie
Wat
(Handeling)
Waarom
Wanneer

Slide 25 - Sleepvraag

Wat is een cliffhanger?

Slide 26 - Open vraag

Vul de spanningsboog in
Climax
Expositie
Afloop
Motorisch moment
Ontwikkeling

Slide 27 - Sleepvraag

Klimmende en dalende lijn van spanning
Grondgedachte achter, of onderwerp van een te spelen spel of een serie spelopdrachten
De reden voor de handelingen van de personages./
Reden om iets te doen. Motivatie. 
Motief
Spanningsboog
Thema

Slide 28 - Sleepvraag

Wat is een dramatische handeling?
A
Een beweging die grotesk en dramatisch wordt ingezet
B
Eerste handeling in de spanningsboog.
C
Een gebeurtenis in een gespeelde situatie
D
Een tragedie, waarbij beweging centraal staat.

Slide 29 - Quizvraag

Check: Leerdoelen
Je weet wat de vier functies zijn die bij theater horen
Je weet wat dramatische technieken zijn
Je weet de basisbegrippen en kunt deze in eigen woorden uitleggen



Slide 30 - Tekstslide