Les2Lessenseriepropaganda

OPKOMST TOTALITAIRE STATEN
TIJDENS HET INTERBELLUM
paragrafen 2.2 en 2.3


1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

Onderdelen in deze les

OPKOMST TOTALITAIRE STATEN
TIJDENS HET INTERBELLUM
paragrafen 2.2 en 2.3


Slide 1 - Tekstslide

Goedemorgen!

Ga lekker zitten en log alvast in op LessonUp.


Slide 2 - Tekstslide

Vandaag gaan we behandelen:

  • het communisme (onder Stalin)
  • het nationaalsocialisme

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Leg in je eigen woorden uit:
Wat is een totalitaire staat?

Slide 6 - Open vraag

Slide 7 - Tekstslide

Totalitaire staat 2
Het communisme  (onder Stalin) 
in Rusland (Sovjet-Unie)

Slide 8 - Tekstslide


Jozef Stalin


Leider,  van de Sovjet-Unie (1924-1953)

Slide 9 - Tekstslide

Jozef Stalin
  • Josif Dzjoegasjvili; noemde zichzelf Stalin (de man van staal)
  • Een ruwe kerel; 'een straatvechter'
  • Schakelde na de dood van Lenin al zijn concurrenten uit en greep de macht tijdens het interbellum
  • Hij wilde een industriële supermacht van de Sovjet-Unie maken.

Slide 10 - Tekstslide

Kenmerken van communisme onder Stalin (1)
  • één partij, de communistische partij, met één leider, Stalin. 
  • Communisme is anti-democratisch: het volk hoeft niet mee te praten; de partij bepaalt.
  • Alles is bezit van de staat
  • persoonsverheerlijking (van de leider). 

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Kenmerken van communisme onder Stalin (2)
  • Sovjet-Unie moet een industriële grootmacht worden
  • Planeconomie --> de staat bepaalt wat geproduceerd moet worden, wanneer en hoeveel; opbouw van zware industrie ging boven alles
  • Vijfjarenplannen
  • Collectivisatie van het platteland (kolchozen) --> hongersnood
  • indoctrinatie (propaganda + censuur)
  • terreur (dwangarbeid + 'zuiveringen')

Slide 14 - Tekstslide


Planeconomie

  • Onder Stalin werd de Sovjet-Unie een planeconomie.
  • Dit betekende dat de staat besliste wat én hoe er moest worden geproduceerd.

Slide 15 - Tekstslide


Collectivisatie

  • Collectivisatie: kleine zelfstandige boerderijen werden samengevoegd tot één groot boerenbedrijf, een kolchoz
  • De boerengezinnen werkten en woonden daar met elkaar. 
  • De grond, het vee, de gereedschappen, de oogst: alles was van iedereen.
  • Landbouwopbrengsten moesten verplicht a/d staat verkocht worden tegen een vaste prijs die de staat bepaalde.


Slide 16 - Tekstslide



  • De collectivisatie moest zorgen voor een hogere opbrengst, maar dat viel vaak tegen en er ontstonden hongersnoden. Overigens meestal door eigen schuld: boeren slachtten hun vee uit protest tegen de collectivisatie. 

  • Boeren die zich op deze manier verzetten tegen de collectivisatie, omdat ze hun eigen boerderijtje niet wilden opgeven, werden gezien als vijand van de staat. Miljoenen boeren zijn om die reden vermoord.

Slide 17 - Tekstslide


Showprocessen


  • Tegenstanders worden (meestal) vals beschuldigd en worden in een oneerlijke rechtszaak tot zware straffen veroordeeld.

  • Bij dit soort showprocessen stond de uitkomst al vast voordat de rechtszaak was begonnen: schuldig!

Slide 18 - Tekstslide



  • ...en ze waren zeer effectief! De angst onder de bevolking was groot. 
  • Zelfs zó groot dat mensen niet meer op een familiefoto met deze 'verraders' wilden worden vertoond.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide


Goelag

  • Miljoenen 'tegenstanders' kwamen terecht in een goelag, een strafkamp.
  • In deze 'opvoedingskampen' moesten de gevangenen, onder zeer zware omstandigheden, dwangarbeid verrichten.

  • Sommige van deze kampen hadden niet eens hekken, omdat ontsnappen. zinloos was: de kou en de wolven zouden je uiteindelijk wel doden.

Slide 21 - Tekstslide

Totalitaire staat 3
Het nationaalsocialisme in Duitsland

Slide 22 - Tekstslide

Adolf Hitler
  • Geboren in Oostenrijk
  • Vrijwillig dienst genomen in het Duitse leger in WOI
  • Teleurgesteld en gefrustreerd over uitkomst WOI, Vrede van Versailles
  • 1919: Lid NSDAP --> kon goed spreken --> leider NSDAP
  • 1933: Hitler komt aan de macht --> DL. wordt een totalitaire staat

Slide 23 - Tekstslide

Republiek van Weimar
  • Na WOI en nadat de keizer is gevlucht, krijgt Duitsland een democratische regering.
  • Duitsland heet vanaf nu de (democratische) Republiek van Weimar.
  • Het gaat na WOI slecht met de Republiek van Weimar.
  • Er is gebrek aan alles.
  • Er is geen werk voor oorlogsveteranen
  • Er is onvrede over het Verdrag van Versailles (Dl. krijgt de schuld van de oorlog, moet veel geld betalen aan de geallieerden (herstelbetalingen) en raakt gebied kwijt).
  • Dolkstootlegende --> de democratische regering krijgt hiervan de schuld. 
  • Geweld op straat tussen communistische arbeiders en nationalistische veteranen.
  • Hyperinflatie: enorme waardevermindering van het geld; Duits geld was niets meer waard.
  • De democratische regering krijgt van alles de schuld. 

Slide 24 - Tekstslide

Crisis in Duitsland
  • 1929: Economische wereldcrisis treft ook Duitsland. 
  • Einde van de Republiek van Weimar.
  • Duitsland is failliet; hoge werkeloosheid.
  • Populariteit antidemocratische partijen stijgt (communisten en NSDAP o.l.v. Hitler)

Slide 25 - Tekstslide

Machtsovername nazi's 
  • Nazi's gaven de democratische regering en de joden de schuld van de economische crisis en de Vrede van Versailles.
  • Hitler belooft Duitsland weer machtig te maken; hij belooft werk en welvaart.
  • 1932: Verkiezingen gewonnen door Nazi’s.
  • 1933: Hitler wordt rijkskanselier.
  • Door intimidatie van de Nazi's wordt een wet aangenomen die Hitler alle macht geeft.
  • Hitler en zijn nationaalsocialistische partij maken van Duitsland een totalitaire staat.

Slide 26 - Tekstslide

Kenmerken nationaalsocialisme (I)
  • 1 partij; 1 leider (Hitler --> Führer)

  • partijideologie
  • Antidemocratisch: het volk hoeft niet mee te praten; de partij bepaalt.
  • Nationalistisch: trots op het eigen land en het Duitse (Arische) volk

  • Rassenleer: Het Germaanse/Arische ras was superieur; minderwaardige rassen zoals de Joden moesten worden vernietigd. ('Mein Kampf')






Slide 27 - Tekstslide

Kenmerken nationaalsocialisme (II)
  • Persoonsverheerlijking Hitler

  • Indoctrinatie: (Ministerie van Propaganda, massabijeenkomsten, Hitlerjugend)

  • Terreur: geheime politie, tegenstanders werden uitgeschakeld, Jodenvervolgingen --> concentratiekampen)








Slide 28 - Tekstslide

Huiswerk
    • Bekijk het Youtube filmpje: Leven onder Stalin. https://www.youtube.com/watch?v=6rdbAo6VZ-Y
    • Bekijk het filmpje van Histoclips: Hoe kwam Hitler aan de macht? https://www.npostart.nl/histoclips/03-06-2010/TELEA_1054428

    Slide 29 - Tekstslide

    Slide 30 - Tekstslide