Uitw 3.1

1 a Op de plantenmarkt kun je de planten zien die je wilt kopen
b Een concrete markt. De kopers en verkopers komen op dezelfde plek bij elkaar.

1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les

1 a Op de plantenmarkt kun je de planten zien die je wilt kopen
b Een concrete markt. De kopers en verkopers komen op dezelfde plek bij elkaar.

Slide 1 - Tekstslide

2 a - het aantal mensen dat een scooter wil kopen.
- het bedrag dat de mensen voor een scooter willen uitgeven.
- de prijs en het aanbod van alternatieve vervoermiddelen.
b Het contact tussen koper en verkoper is één op één. De prijs komt tussen twee
personen tot stand.
c De koper en verkoper zijn niet op één plaats aanwezig.

Slide 2 - Tekstslide

3 a 50 klanten (35 klanten zijn bereid € 200 te betalen, 15 klanten € 300)
b 15 × € 300 = € 4.500
c De marktprijs is de prijs waarbij de vraag en het aanbod gelijk is. Er zijn consumenten
die bereid zijn meer dan deze prijs te betalen.

Slide 3 - Tekstslide

4 a De betalingsbereidheid neemt af omdat games steeds vaker gratis zijn. De consument
is dan niet meer bereid te betalen voor een alternatieve game.
b Deze producten horen bij de cultuur van jongeren. Jongeren kopen deze producten
omdat ze deze leuk vinden of om erbij te willen horen.

Slide 4 - Tekstslide

5 a prijs € 325: q v = –0,2p + 75 = –0,2 × 325 + 75 = 10
prijs € 250: q v = –0,2p + 75 = –0,2 × 250 + 75 = 25
prijs € 0: q v = –0,2p + 75 = –0,2 × 0 + 75 = 75
b Als de prijs stijgt, daalt de vraag. Er is een negatief verband tussen prijs en vraag.


Slide 5 - Tekstslide

6 a prijs € 10.000: q v = –1p + 500.000 = –1 × 10.000 + 500.000 = 490.000
b prijs € 20.000: q v = –1p + 500.000 = –1 × 20.000 + 500.000 = 480.000

7 a prijs € 50: q v = –3p + 1.800 = –3 × 50 + 1.800 = 1.650
b prijs € 100: q v = –3p + 1.800 = –3 × 100 + 1.800 = 1.500 
(1.500 – € 1.650) ÷ 1.650 × 100% = –9,1%. Dit is een daling van 9,1%

Slide 6 - Tekstslide

8 a De gevraagde hoeveelheid bij p = 0:
q v = –400 × 0 + 2.000 = 2.000
De prijs als q v = 0:
0 = –400 × p + 2.000; 400p = 2.000; p = 2.000 ÷ 400 = 5
b De gevraagde hoeveelheid bij p = 0:
q v = –400 × 0 + 1.000 = 1.000
De prijs als q v = 0:
0 = –400 × p + 1.000; 400p = 1.000; p = 1.000 ÷ 400 = 2,50
c Bijv.: Minder mensen hebben behoefte aan het pro-duct omdat het slechte publiciteit heeft gehad.

Slide 7 - Tekstslide

9 a Door een dalende prijs zal de vraag naar rugzakken toenemen. De betalingsbereidheid van de consumenten blijft gelijk, maar het aantal mensen dat nu een rugzak kan kopen, neemt door de dalende prijs toe.  
b De vergelijking blijft gelijk. Alleen de prijs zal veranderen.

Slide 8 - Tekstslide

10 a De gevraagde hoeveelheid bij p = 0:
  qv = –2 × 0 + 50 = 50
  De prijs als qv = 0:
  0 = –2 × p + 50; 2p = 50; p = 50 ÷ 2 = 25
b p = 10:
  –2 × 10 + 50 = 30
  p = 20:
  –2 × 20 + 50 = 10            Aangepaste vraag: Verschuift de
   vraagcurve? Antwoord: Nee, de vraagcurve verschuift
                      niet, dit is een verschuiving langs de curve.  

Slide 9 - Tekstslide

11 a De vraag naar elektrische auto’s neemt toe. De vraaglijn van elektrische auto’s schuift naar rechts.
b Doordat de verkoop van elektrische auto’s neemt de verkoop van benzine af. De vraaglijn van benzine schuift naar links.

Slide 10 - Tekstslide

12 a De gevraagde hoeveelheid bij p = 0:
  qv = –2 × 0 + 900 = 900
  De prijs als qv = 0:
  0 = –2 × p + 900; 2p = 900; p = 900 ÷ 2 = 450


Slide 11 - Tekstslide

b De vraag bedraagt 840 (en niet 940)   
 840 = -2p + 900; -60 = -2p; p = 30. Als de prijs daalt met 50% dan wordt de prijs 15.
De gevraagde hoeveelheid wordt dan – 2 × 15 + 900 = 870. 
De gevraagde hoeveelheid stijgt dan met 870÷840 × 100% = 3,6%.
d Het is een verschuiving op de vraaglijn. De betalingsbereidheid blijft hetzelfde, alleen neemt de vraag toe bij een lagere prijs.  

Slide 12 - Tekstslide

13 a - de behoeften en voorkeuren van de consument: Veel consumenten willen steeds het nieuwste model hebben.  
  - de prijs van andere producten: Ook de voorraad van oudere producten is beperkt. Dit leidt tot een hogere vraag naar de nieuwe producten
b De prijs blijft gelijk, maar de vraag neemt toe. Dit is een verschuiving van de vraaglijn.
 

Slide 13 - Tekstslide

c De prijs van andere mobiele telefoons heeft invloed op de vraag naar iPhones. Als de prijs van de andere mobiele telefoons daalt, neemt de vraag naar iPhones af.
d De vraag naar de iPhones verandert door de handel in tweedehands apparaten. Dit is een verschuiving op de vraaglijn.

Slide 14 - Tekstslide

14 a Als de prijs van koffie stijgt, neemt de vraag naar koffie af. Een aantal consumenten zal naar andere producten (bijvoorbeeld thee) overstappen.
  Als de vraag naar koffie afneemt, zal de vraag naar koffiemelk ook afnemen.
 b De vraaglijn van koffiemelk verschuift naar links. Door de stijgende prijs van koffie neemt de vraag naar koffiemelk af.
 

Slide 15 - Tekstslide

c De vraaglijn van koffie verschuift niet. Door een hogere prijs daalt de vraag naar koffie. Dit geeft een verschuiving op de vraaglijn.

Slide 16 - Tekstslide

Tekst

Slide 17 - Tekstslide