BS 7 + herh thema 4 EVOLTIE BVJ 4V

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aeroob  = kunnen uitsluitend leven in een zuurstofrijk milieu
Anaeroob = kunnen uitsluitend leven in milieu zonder zuurstof
De eerste autotrofe organismen produceerden organische stoffen en zuurstof. Zuurstof was giftig voor alle levensvormen die toen op aarde aanwezig waren. Als destijds geen aerobe organismen waren ontstaan, zou het leven op aarde zijn uitgestorven. De aerobe organismen verkregen van de autotrofe organismen een ruim aanbod van organische stoffen (als voedsel) om van te leven.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Autotrofe organisme
  • kunnen uit anorganische > organische stoffen maken
  • hebben geen andere organismen nodig voor voeding

Heterotrofe organismen
  • hebben andere organismen nodig als voeding
  • kunnen geen organische stoffen maken uit alleen anorganische

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bacteriën 
  • Eencellig
  • Zonder interne membranen
  • Even groot als archeae circa 1 micrometer
  • 1 circulair molecuul (zonder eiwitmoleculen)
  • Plasmiden
  • Deling
  • Heterotroof en autotroof

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Archea 
  • Geen interne membranen
  • Bevatten DNA en ribosomen
  • Hebben 1 of meer zweepstaarten
  • Lijken meer op eukaryoten dan bacteriën 
  • Klein domein
  • Extremofiel, maar ook bodem,
    oceanen en darmen

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schimmels (celkern+celwand)
heterotroof: voeding zich met dode resten van organismen
eencellige (gist) of meercellig (mycelium)
mycelium = netwerk van hyfen (schimmeldraden)
2 manieren van voortplanting
  • knopvorming bij gist (ongeslachtelijk)
  • door spoorvorming (geslachtelijk of ongeslachtelijk)

 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Plantenrijk
  • autotroof door chloroplasten > fotosynthese
  • celwanden: cellulose
  • indeling: blad/stengel/wortel/vaten/sporen/zaden
Wieren: alg/zeewier/blauwalg
Sporenplanten: mossen/varens
Zaadplanten: dennenbomen/eik/bloem
https://player.slideplayer.nl/104/17638417/#

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

taxonomie (indelingsbiologie)
taxon (mv taxa)
indelingsrang

binaire naamgeving
Genusnaam soortnaam
vb Canis lupus (wolf)

genusnaam met hoofdletter
soortaanduiding met kleine letter

Er is sprake van verwantschap bij zelfde Genusnaam

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

8 afdelingen van het dierenrijk

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Neodarwinistische evolutietheorie  

Gaat uit van: 

  1.  Diversiteit in genotype, door mutaties en recombinatie 
  2. Natuurlijke selectie / survival of the fittest:  Individuen met de gunstigste eigenschappen hebben grootste overlevingskans en  planten zich voort 
  3. Soortvorming door reproductieve isolatie: paragraaf 4.7


Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Cladogram
Vb. analoge eigenschappen?

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht 8 - Bron 16
  • Welk uniek homoloog kenmerk delen de schildpadden, slangen, hagedissen, krokodillen en vogels volgens dit cladogram? - een gat in de schedel onder de oogkas
  • Hoe heet deze groep in dit cladogram? reptilia
  • Hoeveel clades zie je in het cladogram?12, elk blauw puntje vertegenwoordigt de voorouder met het unieke kenmerk dat de voorouder en de andere dieren in die clade gemeenschappelijk bezitten. Er zijn 12 van die puntjes.
  • Mag je uit dit cladogram de conclusie trekken dat vogels meer verwant zijn aan krokodillen dan aan hagedissen? Licht toe.Ja, want vogels en krokodillen hebben meer gemeenschappelijke unieke homologe kenmerken dan vogels en hagedissen. Of: ja. Want de vogels en krokodillen delen een gemeenschappelijke voorouder die ze niet delen met de hagedissen.

onderzoek naar evolutie
Verwantschap kan op verschillende manieren aangetoond worden:

  • Door onderzoek naar overeenkomsten in anatomie (bouw, bijv. homologe organen)
  • Door onderzoek naar rudimentaire organen 
  • Door onderzoek naar overeenkomsten in biochemie (bepaalde stoffen in bijvoorbeeld bloed)

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

eilandtheorie
de eilandtheorie 
* voorspelt hoeveel soorten er op een eiland kunnen leven 

Afhankelijk van:
- immigratie: nieuwe soort vestigt zich
- extinctie: soort sterft uit


VS -->

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eilandtheorie Binas 93C

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eilandtheorie

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies