Fouten met verwijswoorden

Formuleren : 

Fouten met verwijswoorden
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Formuleren : 

Fouten met verwijswoorden

Slide 1 - Tekstslide

1. Geef aan waar het woord 'wat' naar verwijst.
2. Geef ook de betekenis.

Mijn ouders kochten een vakantiehuis in Frankrijk, wat wij erg leuk vonden.

Slide 2 - Open vraag

1. Geef aan waar het woord 'dat' naar verwijst.
2. Geef ook de betekenis.

Mijn ouders kochten een vakantiehuis in Frankrijk, dat wij erg leuk vonden.

Slide 3 - Open vraag

Lesdoel: 
Ik kan fouten met verwijswoorden herkennen en verbeteren, want ik ken de regels die horen bij het gebruik van verwijswoorden.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Fouten met verwijswoorden
1. Onjuist verwijzen
Je gebruikt het verkeerde verwijswoord om naar een ander woord (of een woordgroep) in de zin te verwijzen --> het antecedent 

2. Onduidelijk verwijzen
Het gebruikte verwijswoord kan naar meerdere woorden of woordgroepen in de zin verwijzen of het verwijswoord verwijst naar iets wat niet in de tekst staat.

Slide 6 - Tekstslide

Onjuist verwijzen 
De-woorden: die en deze
Het-woorden: dit en dat 

Hen: als het verwijswoord lv is, na een vz
Hun: als het verwijswoord mv is en er geen vz voor staat + nooit ow


Slide 7 - Tekstslide

Onjuist verwijzen 
dat: het-woord
wat: overtreffende trap, onbepaald voornaamwoord, hele zin of een deel van een zin 

aan wie: personen 
waaraan: zaken + dingen 

Slide 8 - Tekstslide

Onduidelijk verwijzen 
- Soms wijst een verwijswoord terug naar iets wat niet in de tekst staat. De zin is dan incorrect. 
- Soms ontstaat onduidelijkheid doordat er meer dan één antecedent mogelijk is. 

Er is een groot tekort aan donororganen, terwijl iedereen het kan doen. 



Slide 9 - Tekstslide

Kies het juiste verwijswoord.
Het bedrijf kon niet voldoen aan de vraag van … klanten.
A
haar
B
hen
C
hun
D
zijn

Slide 10 - Quizvraag

Kies het juiste verwijswoord.
De apotheek kon niet voldoen aan de vraag van … klanten.
A
haar
B
hen
C
hun
D
zijn

Slide 11 - Quizvraag

Goed of fout? Leg uit.
De mentoren overhandigden hun aan het eind van het jaar de rapporten.

Slide 12 - Open vraag

Vul in: 'dat' of 'wat'.
Gisteren zijn er in de mist diverse ongelukken gebeurd, … veel blikschade opleverde.

Slide 13 - Open vraag

Ik heb het lesdoel bereikt: ik kan fouten met verwijswoorden herkennen en verbeteren
A
Juist
B
Onjuist
C
Mwah

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Video

Slide 16 - Video

Slide 17 - Link

En nu aan de slag
1. Ga naar de planning (online omgeving Nieuw Nederlands).
2. Maak de opdrachten van week 50.

Slide 18 - Tekstslide