In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
proeftoets hst 7 en 8
Slide 1 - Tekstslide
In de natuur komen vrijwel geen zuivere stoffen voor, maar er zijn uitzonderingen. Welke stof komt wel als zuivere stof in de natuur voor?
A
aluminium
B
diamant
C
koper
D
zilver
Slide 2 - Quizvraag
Welke bewering is waar?
A
Als een zuivere stof smelt, veranderen de moleculen.
B
Een zuivere stof kan gescheiden worden.
C
Elke stof heeft zijn eigen soort moleculen.
D
In een zuivere stof zitten verschillende soorten moleculen.
Slide 3 - Quizvraag
In het figuur hiernaast zie je een voorstelling van een bepaalde stof met behulp van het deeltjesmodel. In welke fase is deze stof?
A
de gasfase
B
de vaste fase
C
de vloeibare fase
Slide 4 - Quizvraag
In een fietsband heeft de lucht een hogere druk dan erbuiten. Waardoor ontstaat de druk in die band?
A
Doordat de band de moleculen op vaste plaatsen houdt.
B
Doordat de ruimte tussen de moleculen niet verder ingedrukt kan worden.
C
Doordat er geen plaats meer is voor nog meer moleculen.
D
Doordat er voortdurend moleculen tegen de binnenkant van de band aan botsen.
Slide 5 - Quizvraag
Het stolpunt van kwik is –39 C. Wat is het stolpunt van kwik in kelvin?
A
–234 K
B
–312 K
C
234 K
D
312 K
Slide 6 - Quizvraag
Op een zonnige dag gaan Isa en Liam zwemmen in een recreatieplas. Als ze aan het eind van de middag weer bij hun fietsen komen, zijn de banden van Liam allebei geknapt. Isa zegt: ‘We hadden wat lucht uit de banden moeten laten lopen.’ Heeft Isa gelijk? Leg je antwoord uit met behulp van het deeltjesmodel.
Slide 7 - Open vraag
Je kunt de temperatuur meten in graden Celsius of in kelvin. a 1 °C = … K e 1 K = … °C b –25 °C = … K f 250 K = … °C c 142 °C = … K g 290 K = … °C d –200 °C = … K h 375 K = … °C
Slide 8 - Open vraag
In het figuur hiernaast zie je een model van een molecuul. Beantwoord de volgende vragen over deze figuur. Uit hoeveel verschillende soorten atomen bestaat dit molecuul?
Slide 9 - Open vraag
In het figuur hiernaast zie je een model van een molecuul. Beantwoord de volgende vragen over deze figuur. Hoeveel atomen zitten er in totaal in dit molecuul?
Slide 10 - Open vraag
Van het element koper bestaan twee vormen: koper-63 en koper-65. Hoe noem je die twee verschillende vormen van koper?
Slide 11 - Open vraag
Het atoomnummer van koper is 29. a Hoeveel protonen heeft een atoom koper-63? b Hoeveel neutronen heeft een atoom koper-63? c Hoeveel protonen heeft een atoom koper-65? c Hoeveel neutronen heeft een atoom koper-65?
Slide 12 - Open vraag
De radiator van een cv zendt straling uit. Wat voor straling is dat?
A
infrarode straling
B
röntgenstraling
C
ultraviolette straling
D
zichtbaar licht
Slide 13 - Quizvraag
Wat wordt bedoeld met de activiteit van een radioactief voorwerp?
A
het aantal moleculen dat per seconde wordt kapotgemaakt
B
het aantal atoomkernen dat per seconde verandert
C
de tijd waarin een radioactieve stof straling uitzendt
D
de tijd waarin de hoeveelheid straling wordt gehalveerd
Slide 14 - Quizvraag
De dracht verschilt per soort straling. Welk soort straling heeft, bij dezelfde energie, de grootste dracht?
A
alfastraling
B
bètastraling
C
gammastraling
Slide 15 - Quizvraag
Wie op een röntgenafdeling werkt, moet zich beschermen tegen straling. Welk materiaal houdt röntgenstraling het beste tegen?
A
aluminium
B
lood
C
lucht
D
water
Slide 16 - Quizvraag
IJzer-55 heeft een halfwaardetijd van drie dagen. Na hoeveel dagen is er nog een achtste van de oorspronkelijke straling over?
A
zes dagen
B
negen dagen
C
twaalf dagen
D
vijftien dagen
Slide 17 - Quizvraag
Er zijn verschillende soorten straling. Welke soort straling zenden de volgende bronnen voornamelijk uit? a een spaarlamp b een strijkijzer c een apparaat om een botbreuk te fotograferen
Slide 18 - Open vraag
Iemand heeft een kankergezwel diep in zijn lichaam. De artsen besluiten het gezwel van buitenaf te bestralen. Leg uit welke stralingssoort ze hiervoor het best kunnen gebruiken.
Slide 19 - Open vraag
Werknemers die met radioactieve stoffen werken, moeten zich beschermen tegen straling. a Welke soort radioactieve straling is voor hen het gevaarlijkst? b Welke drie voorzorgsmaatregelen kunnen deze werknemers nemen?