bijwoorden met quiz alle woordsoorten

bijwoorden
Je kunt een bijwoord benoemen
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

bijwoorden
Je kunt een bijwoord benoemen

Slide 1 - Tekstslide

bijwoord
geeft een plaats aan:  hier, daar, rechts, nergens
geeft een tijd aan: nu, soms, vanavond
overige woorden: ook, graag, niet, misschien
vraagwoorden: waar, wanneer, waarom... 

Slide 2 - Tekstslide

Bijwoord

Zegt iets over een ander woord dan het zelfstandig naamwoord. Bijvoorbeeld een:


- Werkwoord

- Ander bijwoord

- Bijvoeglijk naamwoord

Slide 3 - Tekstslide

Voorbeelden

- Zij is een heel  aardige vrouw.

- Zij woont in het huis hiernaast.

- Zij zaten allemaal buiten.

- Misschien doe ik het.

Slide 4 - Tekstslide

Hij tekent een BIJZONDER mooie auto.
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 5 - Quizvraag

De pen zit IN de etui.
A
bijwoord
B
hulp ww
C
voorzetsel
D
zelfstandig naamwoord

Slide 6 - Quizvraag

Het GROENE bankje staat op het gras.
A
voorzetsel
B
aanwijzend vnw
C
bijwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 7 - Quizvraag

Het groene BANKJE staat op het gras.
A
bijwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
lidwoord
D
persoonlijk vnw

Slide 8 - Quizvraag

het HELE groene bankje staat op het gras
A
bijwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
hulpwerkwoord

Slide 9 - Quizvraag

Ik HEB gisteren heerlijk geslapen!
A
bijwoord
B
zelfst. ww
C
hulp ww
D
voorzetsel

Slide 10 - Quizvraag

VANAVOND ga ik naar de film.
A
bijwoord
B
voorzetsel
C
bijv. nw
D
zelfst. nw

Slide 11 - Quizvraag

Ik kijk uit HET raam.
A
lidwoord
B
zelfstandig nw
C
aanwijzend vnw
D
bijwoord

Slide 12 - Quizvraag

Het groene bankje staat OP het gras.
A
voorzetsel
B
lidwoord
C
bijwoord
D
onbepaald vnw

Slide 13 - Quizvraag

Een bijwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quizvraag

In de zin 'De trein rijdt SNEL:
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 15 - Quizvraag

In de zin 'Waar ga jij naartoe op je skateboard?' is het woord WAAR een:
A
vragend voornaamwoord
B
bijwoord
C
voorzetsel
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 16 - Quizvraag

oefenen in je groepje
Gisteren heb ik mijn huiswerk gemaakt.

Noteer de het woord en daarachter de woordsoorten
gisteren - 
heb -
ik -
etc

Slide 17 - Tekstslide

Gisteren heeft het hele mooie meisje het huiswerk gemaakt? noteer de antwoorden.
1 lln per groep

Slide 18 - Open vraag

oefenen in je groepje
Lotte wilde goed leren voor de toets van gisteren.

Slide 19 - Tekstslide

Lotte wilde goed leren voor de toets van gisteren.
Noteer de antwoorden

Slide 20 - Open vraag

op internet oefenen: 
berktekst

woordsoorten:  bijwoorden

Slide 21 - Tekstslide