Werkwoordspelling bij Hoofdstuk 3 Nu Nederlands

1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Afspraken
  • Respectvol met elkaar omgaan
  • Alle benodigde spullen bij je hebben
  • Startklaar binnen een paar minuten  (etui, pen, boek, aantekeningenschrift)
  • Telefoon in de telefoonzak op nummer

Slide 2 - Tekstslide

Werkwoordspelling

Slide 3 - Tekstslide

Deze les leer je/herhaal je
Hoe werkwoorden worden vervoegd
Hoe je werkwoorden schrijft in de tegenwoordige tijd
Hoe je werkwoorden schrijft in de verleden tijd
Hoe je werkwoorden schrijft in de voltooide tijd

Slide 4 - Tekstslide

werkwoorden....
komen in verschillende vormen in een zin voor. Hoe schrijf je de goede vorm? 
Daarvoor moet je altijd letten op het onderwerp in de zin: wie of wat doet iets? Het werkwoord dat daarbij hoort heet de persoonsvorm.
En je moet letten op de tijd waarin de zin wordt geschreven: nu of in het verleden?

Slide 5 - Tekstslide

Luister en kijk goed naar het filmpje en maak aantekeningen!  Over welke deelonderwerpen wordt uitleg gegeven? Schrijf op.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Welke deelonderwerpen werden er in het filmpje besproken?

Slide 8 - Open vraag

Tegenwoordige tijd = nu

(varen) De visser _____ het meer op.
A
vaard
B
vaart
C
vaarde
D
vart

Slide 9 - Quizvraag

Deze week ___ onze keuken gerenoveerd.
(tegenwoordige tijd)
A
word
B
werd
C
wordt
D
werdt

Slide 10 - Quizvraag

Vinden - Tegenwoordige tijd
Hoe … je zus haar nieuwe school?
A
Vind
B
Vindt
C
Vond
D
Vondt

Slide 11 - Quizvraag

werkwoordspelling tegenwoordige tijd: wat is goed?
A
hij bediend
B
hij bedient
C
hij bediendt
D
hij bediende

Slide 12 - Quizvraag


Vervoeg in de tegenwoordige tijd.
A
vind
B
vint
C
vindt
D
vond

Slide 13 - Quizvraag


Vervoeg in de tegenwoordige tijd.
A
gebruikt
B
gebruikd
C
gebruikte
D
gebruiken

Slide 14 - Quizvraag

En nu de verleden tijd
In het Nederlands zijn er twee soorten werkwoorden: sterke werkwoorden en zwakke werkwoorden
  • Sterke werkwoorden veranderen van klank in de verleden tijd. Bijvoorbeeld lopen --> liepen
  • Zwakke werkwoorden houden dezelfde klank, maar er komt -te of -de achter: maken  --> maakten         vullen --> vulden

Slide 15 - Tekstslide

Denk aan:
t -ex fokschaap
letters t, x, f, k, s, ch, p ----> -te(n)

Slide 16 - Tekstslide

Even oefenen met de verleden tijd:
1. Gisteren ________________ (kijken) ik televisie.
2. Vorige week ______________ (gaan) ik wandelen.
3. Gisteren _________________ (fietsen) ik naar mijn oma.
4. Pieter  _________________ (raden) het antwoord.
5. Eergisteren _________________ (zijn) ik met mijn vriend.
6. Gisteren _________________ (lachen) hij zich dood.
7. Elena ____________________ (besteden) afgelopen weekend veel tijd aan haar huiswerk. 
8. Mijn leerlingen __________________ (snappen) mijn uitleg.

Slide 17 - Tekstslide

Welke werkwoordsvorm in de verleden tijd is juist?

Jan en Marijke...... (lopen) gisteren naar school
A
liep
B
liepen
C
loopte
D
loopten

Slide 18 - Quizvraag

Mijn ouders.... (kijken) niet zo blij toen ik te laat thuis was
A
keken
B
keek
C
kijkten
D
kijkte

Slide 19 - Quizvraag

Martine ............ (dansen) vorige week heel wild op het feest
A
dansde
B
dansden
C
danste
D
dansten

Slide 20 - Quizvraag

Vind je het moeilijk?
Kijk dan ook het volgende filmpje. Hetzelfde wordt uitgelegd op een iets andere manier.

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Werkwoordspelling

Slide 23 - Tekstslide

voltooide tijd.......
...... wordt gebruikt als iets af is, klaar is.

Het voltooid deelwoord is geen persoonsvorm, want er moet altijd een andere werkwoord bij: hebben of zijn.
               lopen: ik heb gelopen
               lezen: ik heb gelezen

Slide 24 - Tekstslide

Aan de slag:
Pak pen en papier.
Bekijk het volgende filmpje
schrijf zelf ook alle voltooid deelwoorden op van de werkwoorden uit de challenge. 

Succes!

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Typ hier jouw voltooid deelwoorden bij de werkwoorden:

lopen, dansen, zwaaien, eten, sporten, halen, wandelen, lachen, knipogen, winnen

Slide 27 - Open vraag

lopen
dansen
zwaaien
eten
sporten
halen
wandelen
lachen
knipogen
winnen
gelopen
gedanst
gezwaaide
gegeten
gesport
gehaald
gewandeld
gelachen
geknipoogd
gewonnen

Slide 28 - Tekstslide

Welk voltooid deelwoord is correct?
Ik heb heel hard naar school .... (fietsen)
A
gefietsen
B
gefietsd
C
gefietst
D
gefietste

Slide 29 - Quizvraag

welk voltooid deelwoord is correct?

Ik heb drie boeken ..... (lezen)
A
geleest
B
geleesd
C
gelazen
D
gelezen

Slide 30 - Quizvraag

Welk voltooid deelwoord is goed?

Ik heb de oude vrouw ..... (helpen)
A
geholpen
B
gehelpen
C
gehelpt
D
gehelpd

Slide 31 - Quizvraag

Welk voltooid deelwoord is goed?

Ik heb de oude vrouw ..... (helpen)
A
geholpen
B
gehelpen
C
gehelpt
D
gehelpd

Slide 32 - Quizvraag

Oefenen: kort dagverslag
  • Schrijf een kort verslag over een dag in de week (kies zelf  welke dag )
  • Schrijf op wat je die dag allemaal hebt gedaan. Maak minimaal 5 zinnen. 
  • Let erop dat je goede zinnen maakt (met onderwerp en persoonsvorm).
  • Let erop dat je de voltooide tijd gebruikt. 
  • Onderstreep alle voltooid deelwoorden in je verslag.
  • Let ook op de spelling en interpunctie! (hoofdletters, punten, komma's etc.)

Slide 33 - Tekstslide

Verder oefenen in je boek:

Nu Nederlands boek B Hoofdstuk 3 = werkwoordspelling
3.1: tegenwoordige tijd
3.2: verleden tijd
3.3. voltooide tijd

Slide 34 - Tekstslide

In één schema:

Slide 35 - Tekstslide

Maken opdrachten blauwe Reader!
Verder gaan waar je bent gebleven.

Slide 36 - Tekstslide

Leerstof voor de toets in de toetsweek:

Nu Nederlands 3F Boek deel B Hoofdstuk 2 Zinsdelen en zinnen en Hoofdstuk 3 Werkwoordspelling! En de BLAUWE READER voor uitleg en oefeningen!

Hoofdstuk 2.1 : Persoonsvorm, gezegde en onderwerp.
Hoofdstuk 2.2: Lijdend en meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling.
Hoofdstuk 2.3: Enkelvoudige en samengestelde zinnen.
Hoofdstuk 2.4: Hoofdzinnen en bijzinnen.
Hoofdstuk 3.1: Werkwoordspelling, persoonsvorm in tegenwoordige tijd.
Hoofdstuk 3.2: Persoonsvorm in de verleden tijd.
Hoofdstuk 3.3: Voltooid en tegenwoordig deelwoord.
Hoofdstuk 3.4: Engelse werkwoorden.

Slide 37 - Tekstslide

Dictee persoonsvorm verleden tijd
1. De fotograaf vergrootte de foto van het bruidspaar.
2. De kok braadde het vlees in olijfolie.
3. Wij plakten de band.
4. Ik begeleidde deze cliënt vorig jaar.
5. De reiskostenverzekering vergoedde de schade pas na tussenkomst van de klachtencommissie.
6.. Hij lichtte op tijd de politie in, maar besteedde er verder weinig aandacht aan.
7.. Dat hij er met de begeleider over kon praten, luchtte de pupil enorm op.
8. De voetbaltoppertussen AS Roma en Juventus leverde gisteren geen winnaar op.
9. Wij experimenteerden met nieuwe mogelijkheden.
10. Herman en zijn vriendin reisden vorig jaar naar Indonesië.

Slide 38 - Tekstslide

1. De fotograaf vergrootte de foto van het bruidspaar.
2. De kok braadde het vlees in olijfolie.
3. Wij plakten de band.
4. Ik begeleidde deze cliënt vorig jaar.
5. De reiskostenverzekering vergoedde de schade pas na tussenkomst van de klachtencommissie.
6.. Hij lichtte op tijd de politie in, maar besteedde er verder weinig aandacht aan.
7.. Dat hij er met de begeleider over kon praten, luchtte de pupil enorm op.
8. De voetbaltopper tussen AS Roma en Juventus leverde gisteren geen winnaar op.
9. Wij experimenteerden met nieuwe mogelijkheden.
10. Herman en zijn vriendin reisden vorig jaar naar Indonesië.

Slide 39 - Tekstslide

Dictee Engelse werkwoorden
1. Anne heeft dan wel haar ogen gelaserd, maar ze is niet gefacelift.
2. Nadat Femkes laptop was gehackt is hij gecrasht.
3. Amanda facebookt tot diep in de nacht.
4. Madeleine badmintont graag en heeft jaren gehockeyd.
5. Teun downloadde gisteren een nieuwe versie van Internet Explorer.
6. Vorig jaar racete hij nog in zijn Porsche naar Spanje.
7. Volgens experts fakete de reuzenpanda dat ze zwanger was.
8. Hij deletete alles wat hij gisteren heeft geschreven.

Slide 40 - Tekstslide

Antwoorden dictee
1. Anne heeft dan wel haar ogen gelaserd, maar ze is niet gefacelift.
2. Nadat Femkes laptop was gehackt is hij gecrasht.
3. Amanda facebookt tot diep in de nacht.
4. Madeleine badmintont graag en heeft jaren gehockeyd.
5. Teun downloadde gisteren een nieuwe versie van Internet Explorer.
6. Vorig jaar racete hij nog in zijn Porsche naar Spanje.
7. Volgens experts fakete de reuzenpanda dat ze zwanger was.
8. Hij deletete alles wat hij gisteren heeft geschreven.

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide