Hoofdstuk 4 paragraaf 4,2

Paragraaf 4,2 
De vraagcurve nader bekeken
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Paragraaf 4,2 
De vraagcurve nader bekeken

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
  1. Je kan een wiskundige vergelijking maken
  2. Je kan de wiskundige vergelijking omzetten in een grafiek

Slide 2 - Tekstslide

De vergelijking
  • QV=-p+7
  • Eigenlijk staat hier QV=-1P+7
  • QV staat voor gevraagde hoeeelheid
  • P staat voor prijs (in euros per kilogram)
  • P en QV zijn groter dan 0
  • Ik heb nog nooit iets gekocht voor -10 euro

Slide 3 - Tekstslide

De grote vraag: hoeveel is P?
  1. Qv=-1p+7
  2. 0=-1p+7     
  3. -7=-1p 
  4. -7/-1= 7
  5. Dus p =7

Slide 4 - Tekstslide

In een grafiek!

Slide 5 - Tekstslide

Een verschuiving van de vraagcurve 
Qv=-1p+8

Slide 6 - Tekstslide

Waarom een verschuiving?
  • Toename van budget door bijvoorbeeld loonsverhoging of lastenverlichting 
  • Consumenten worden gestimuleerd om meer aardbeien te kopen door bijvoorbeeld reclame 
  • Prijs van ander fruit stijgt 
  • Meer vragers, dan stijgt de vraag altijd 

Slide 7 - Tekstslide

Appels worden duurder
Je eet vaker een peer
De mc donalds wordt duurder
Je gaat nu eten bij de KFC

Slide 8 - Tekstslide

Complementaire goederen

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Een verschuiving langs de curve

  • Slechts één oorzaak namelijk een prijsverandering 
Een verschuiving van de curve

  • Het budget kan zijn toegenomen
  • De voorkeur van consumenten voor het product kan zijn toegenomen
  • De prijs van subtitutiegoederen kan hoger zijn

Slide 11 - Tekstslide

Qv= -2p+6 hoeveel is p?
A
p=6
B
p=3
C
p=12
D
Leg dit alstublieft nog een keer uit

Slide 12 - Quizvraag

Er is meer vraag naar melk. Doordat de prijs is veranderd. Wat is juist
A
Er is een verschuiving langs de curve
B
Er is een verschuiving van de cruve

Slide 13 - Quizvraag

Welk goed is complementair aan een auto
A
Diesel
B
Water
C
Mp3
D
files

Slide 14 - Quizvraag

De prijs van Italiaans ijs is duurder geworden. Ik haal nu vaker een ijsje bij de snackbar
A
Dit is een substitutiegoed
B
Dit is een complementair goed
C
Dit is een ijsje
D
Wat heeft dit met vraag en aanbod te maken

Slide 15 - Quizvraag

Qv = -5p +180 hoeveel is p?
A
p=3.6
B
p=0.027
C
p=900
D
p=36

Slide 16 - Quizvraag

Zijn er nog vragen

Slide 17 - Tekstslide

Aan de slag 
Opgave 4,7 tot en met 4,11

Slide 18 - Tekstslide