Par 8.1 Bronnen: Brazilie en Zuid Korea vergeleken

Vooraf 
De komende weken ben je zelfstandig bezig met de leerstof.

Je moet bij het doornemen van deze les de aantekeningen die in de GELE slides staan overnemen in je aantekeningenschrift.
Als er tijdens de les een opdracht verschijnt dan maak je die. Je docent kan je voortgang bekijken.
Als je vragen hebt dan kan je die in teams stellen aan je docent.
Succes!
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 6 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vooraf 
De komende weken ben je zelfstandig bezig met de leerstof.

Je moet bij het doornemen van deze les de aantekeningen die in de GELE slides staan overnemen in je aantekeningenschrift.
Als er tijdens de les een opdracht verschijnt dan maak je die. Je docent kan je voortgang bekijken.
Als je vragen hebt dan kan je die in teams stellen aan je docent.
Succes!

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wat weet jij al over Brazilië?

Slide 3 - Woordweb

Paragraaf 8.1 
Bevolkingskenmerken van Brazile en Zuid Korea

Slide 4 - Tekstslide

Brazilie ligt in Zuid Amerika, en is bijna even groot als heel Europa

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Slide 7 - Video

Leerdoelen par 8.1
  • Je kent de belangrijkste bevolkingskenmerken van Brazilie
  • Je kent de belangrijkste bevolkingskenmerken van Z-Korea
  • Je kent de verschillen tussen de kenmerken van de beide landen
  • Je weet welke beroepssectoren er zijn en kan dit toepassen op beide landen
  • Je weet welke bevolkingsdiagrammen er zijn en kan dit toepassen op beide landen
  • Je weet wat het demografisch transitie model is en kan dit toepassen op beide landen. weet je dat niet meer? Volg de link https://LessonUp.app/invite/h/ieCwp2BhoYJkMPn2H
  • Je weet wat BNP, basisbehoeften en HDI zijn en wat die begrippen te maken hebben met de ontwikkeling van landen, in het bijzonder van Brazilie en Zuid Korea

Slide 8 - Tekstslide

Bevolkingskenmerken
Bevolkingskenmerken zeggen iets over de bevolking in een land.  ze vertellen hoeveel mensen er wonen en waar die mensen wonen, of het land rijk of arm is, wat voor cultuur een land heeft en hoe dat land geleid wordt. Zie oko de volgende slide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

0

Slide 11 - Video

Demografie
Demografie is aardrijkskunde die zich bezig houdt met de bevolking. De aantallen en de samenstelling.
Daar horen bijvoorbeeld geboorte, sterfte en migratie bij. De volgende slides gaan hierover.

Slide 12 - Tekstslide

Bevolking: groei of afname?
Geboortecijfer-steftecijfer= saldo natuurlijke bevolkingsgroei
  • Meer geboorte dan sterfte= geboorte overschot
  • Meer sterfte dan geboorte= sterfte overschot

Immigratie - emigratie= migratiesaldo
  • meer immigranten= positief migratiesaldo
  • meer emigranten= negatief migratie saldo
per 1000 mensen
Geboorte en sterfte berekenen we vaak per 1000 mensen per jaar. Dit noemen we relatieve cijfers.
Op deze manier kunnen we landen als Nederlad en China ( die allebei een heel ander bevolkingsaantal hebben) met elkaar vergelijken. We noemen dit getal promille, oftewel, per 1000

Als je alleen naar absolute cijfers zou kijekn dan heeft China natuurlijk veel meer geboorten en sterfe dan Nederland. Door relatieve getallen te gebruiken kan je wel vergelijken.

Slide 13 - Tekstslide

0

Slide 14 - Video

UIt hoeveel sectoren bestaat de beroepsbevolking?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 15 - Quizvraag

4 sectoren Beroepsbevolking
Beroepsbevolking: Mensen die werken of kunnen werken. Meestal mensen tussen 19 en 66 jaar.
4 sectoren:
  • Primaire sector: Haalt producten uit de natuur, zorgt voor grondstoffen en eten
  • secundaire sector: industrie, verwerkt producten uit de primaire sector tot dingen die we kunnen gebruiken
  • Tertiaire sector: Dienstensector. Deze mensen maken niets, maar verlenen een dienst
  • Quartaire sector: Ook diensten, maar dan mensen die daar geen winst mee maken.

Meestal geldt: hoe rijker het land, hoe groter de tertiaire en quartaire sector.

Slide 16 - Tekstslide

Tertiaire sector-Vluchtsector
In sommige arme landen is de tertiaire sector ook heel groot.
Er zijn dan veel mensen werkloos, en zij gaan dan baantjes zoeken waar ze iets mee kunnen verdienen.
Dit zijn baantjes als schoenpoetser, koffers dragen van toeristen, afval inzamelen, enz.
Dit noem je de ¨vluchtsector". Deze mensen "vluchten" naar dit soort baantjes. Ze verdienen daar weinig geld mee.

Slide 17 - Tekstslide

Sleep de beroepen naar de juiste sector
primaire sector
Secundaire sector
Tertiaire sector
Quartaire sector
Bouwvakker
Bakker
Fabrieksarbeider
Verpleger
Politie agent
Buschauffeur
Docent
cassiere
Houthakker
Boer

Slide 18 - Sleepvraag

Slide 19 - Link

En wat verdienen die mensen?
BNP/BBP= het inkomen van een land van alle mensen bij elkaar opgeteld
BNP per hoofd= het gemiddelde inkomen
Dit bereken je door het BBP/BNP te delen door het aantal inwoners van een land.

Slide 20 - Tekstslide

0

Slide 21 - Video

Is BNP een goede manier om welvaart te meten?

Slide 22 - Open vraag

In een land is het BNP € 880.000.000.000
Er wonen 17.000.000 mensen
Wat is het BNP per hoofd?
A
€0,0000193
B
€51.764,-
C
€5176,40
D
€19.300

Slide 23 - Quizvraag

Net alleen naar BNP kijken dus
We kijken ook naar de 4 basisbehoeften. Al deze behoeften zijn meetbaar, en zeggen dus iets over de ontwikkeling van een land
  1. Voedsel. Voedsel geeft energie, dat heb je nodig  Een vrouw ongeveer 2000 kilocalorieen en een man 2500. 
  2. Huisvesting. Een goed huis heeft stromend water en een toilet. Het % huizen met riolering en stromend water bijvoorbeeld zegt dus iets
  3. Onderwijs. Het % analfabeten zegt iets
  4. Gezondheidszorg. Het aantal artsen per 1000 mensen (artsendichtheid) en zuigelingensterfte zeggen beide iets.
Tegenwoordig zijn er mensen die internet verbinding willen toevoegen aan de basisbehoeften.

Slide 24 - Tekstslide

Hoe kijk je dan naar ontwikkeling?
Op een aantal manieren: Kijken en meten.
In een land kun je vaak ook zien hoe ontwikkeld het is. Maar dat kan niet altijd.
Dus zijn er verschillende manieren om te meten. Meestal wordt een combinatie gebruikt van meetinstrumenten:
  • BNP per inwoner
  • Basisbehoeften
  • aantal mensen dat werkt in landbouw- hoe meer, hoe armer een land
  • Urbanisatiegraad en urbanisatietempo- hoe meer mensen in de stad wonen, hoe rijker een land
Als je lijkt naar BNP in combinatie met levensverwachting en analfabetisme dan noem je dat de HDI (Human Development Index)
Urbanisatiegraad en urbanisatietempo
Urbanisatiegraad is het percentage mensen dat in de stad woont.
Urbanisatietempo houdt in hoe snel de steden in een land groeien. 

In landen die zich ontwikkelen zie je vaak dat eerst het urbanisatietempo hoog is, veel mensen willen naar de stad verhuizen omdat daar werk is en op het platteland niet.
Als het land zich steeds verder ontwikkeld heeft neemt de urbanisatiegraad toe, en dan neemt het urbanisatietempo juist af. Er wonen dan al veel mensen in de stad. In een nog later stadium gaan de mensen juist weer weg uit de stad omdat het daar te druk is. Ze gaan dan in de gebieden rondom de stad wonen. Dit noem je suburbanisatie.

Slide 25 - Tekstslide

Hoe blauwer hoe beter
Zelfs binnen landen zijn er nog verschillen

Slide 26 - Tekstslide

Migratie
Migratie betekent letterlijk verhuizen.

Je bent een migrant als je tenminste verhuist van de ene stad of dorp naar een andere stad of dorp.

In het volgende filmpje wordt migratie verder uitgelegd.

Slide 27 - Tekstslide

0

Slide 28 - Video

Iemand die Nederland verlaat om in Spanje te gaan wonen is een
A
migrant
B
immigrant
C
emigrant
D
een emigrant en een immigrant

Slide 29 - Quizvraag

Leg uit waarom iemand die naar een ander land vertrokken is om daar te gaan wonen zowel een emigrant is als een immigrant

Slide 30 - Open vraag

De leerstof besproken door Dhr Jaggoe
Als je de les die je net bekeken hebt ergens nog onduidelijk vond kan je via onderstaande link nog een les bekijken. Deze les is ingesproken en uitgelegd door Dhr Jaggoe.

Slide 31 - Tekstslide

Werk aan je weektaak

Ga naar de Geo Online en maak
  • H8 Par 8.1: opgave
    1 tot en met 10

Slide 32 - Tekstslide