Grammar Recap (online)

Lesson starts at 13:25
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Lesson starts at 13:25

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide



  • Taking the register (roll call)
  • Toets Unit 3
  • Time for answers
  • Grammar recap




  • Let's get down to work (exercises)
  • Homework

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Test Unit 3

Fashion Vlog

Slide 6 - Tekstslide

iPad      workbook      binder          pen         airpods
                       A                              and pencil

Slide 7 - Tekstslide

Vandaag ga je
  • Alle grammatica van Theme 3 herhalen

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Exercise Check
Exercise:
- 37+39, page 113, Workbook A 





Slide 10 - Tekstslide

Exercise 37 (page 113)
  1. many
  2. much
  3. many
  4. many
  5. many
  6. much
  7. much
  8. many
  9. much
  10. much

 
 
  
 

 

Slide 11 - Tekstslide

Exercise 39 (page 113)
  • Who is Matthew? - He's that tall guy in my class with black hair.
  • Hi Jason. What are you up to? - I'm looking for a football cap for my sister.
  • Do you like this spotty sweater? - No thanks! Way too many spots for me!
  • Could you spell that for me, please? - Yes, it's E-T-H-A-N.
  • What do you think of stripes? - I think I prefer spots.
  • What are you two doing? - We're trying on some clothes.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

alphabet

Slide 14 - Tekstslide

alphabet
Let op: 
De uitspraak van het Engelse alfabet is anders dan de uitspraak van het Nederlandse alfabet.

Sommige letters zijn daardoor verwarrend!

Slide 15 - Tekstslide

alphabet
I : aai
J : dzjee
K : kee
L : el
M : em
N : en
O : oo
P : pie
A : ee
B : bie
C : sie
D : die
E : ie
F : ef
G : dzjie
H : eetsj
Q : kjoe
R : ar
S : es
T : tie
U : joe
V : vie
W : dabbel joe
X : eks
Y : waay
Z : zed

Slide 16 - Tekstslide

alphabet
Klik op de letter voor de Engelse uitspraak:

A     B     C     D     E     F     G     H     I     J

K     L     M     N     O     P     Q     R     S     T

U     V     W     X     Y     Z

Slide 17 - Tekstslide

alphabet
Verwarrende letters:

Nederlands
Engelse uitspraak
A
EE
E
IE
I
AAI
H
EETSJ
W
DABBEL JUU
Y
WAAI

Slide 18 - Tekstslide

much
many

Slide 19 - Tekstslide

Much or many
Much en many betekenen allebij 'veel'.

Welke je gebruikt heeft te maken met of je het  wel of niet kunt tellen ervan.

Slide 20 - Tekstslide

Much or many
Much gebruik je als je veel van iets hebt, maar ...
... je kunt het niet (precies) tellen 
... je kunt er geen getal voor zetten
... je kunt er geen meervoud van maken

Denk hierbij aan:
- vloeistoffen
- gassen
- poedertjes
- begrippen

Slide 21 - Tekstslide

Much or many
Many gebruik je als je veel van iets hebt en ...
... je kunt het wel (precies) tellen 
... je kunt er wel een getal voor zetten
... je kunt er wel meervoud van maken



Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

possessive
pronouns

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

Bezittelijke voornaamwoorden
personal pronoun
possessive determiner
possessive pronoun
I
It's my puppy.
It's mine.
you
It's your puppy
It's yours.
he
It's his puppy.
It's his.
she
It's her puppy.
It's hers.
it
It's its chew toy.
It's its.
we
It's our puppy.
It's ours.
you
It's your puppy.
It's yours.
they
It's their puppy.
It's theirs.

Slide 26 - Tekstslide

Bezittelijke voornaamwoorden

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video

aanwijzende
voornaamwoorden

Slide 29 - Tekstslide

this/that/these/those
  • Om iets aan te wijzen gebruik je aanwijzende voornaamwoorden.

  • Het Engels kent er 4:                                         - this        - these                                               - that       - those

Slide 30 - Tekstslide

this/that/these/those


  • this > 1 (voorwerp) dichtbij
  • that > 1 (voorwerp) verweg

  • these > 2 of meer (voorwerpen) dichtbij
  • those > 2 of meer (voorwerpen) verweg
Wanneer gebruik je welke?

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Video

present
continuous

Slide 33 - Tekstslide

present continuous
  • De present continuous is een vorm van de tegenwoordige tijd.
  • Je gebruikt de present continuous bij gebeurtenissen die:
  •    nu bezig of                        
  •    nu aan de gang zijn

Slide 34 - Tekstslide

present continuous
  • Je maakt de present continuous met:                                to be (am / are / is) + hele werkwoord + ing

  • I am doing my homework right now.
  • You are making a mess.
  • Mike is talking to his neighbour.

Slide 35 - Tekstslide

present continuous
 Vorm: to be + hele werkwoord + ing
Bevestigend (+)
Ontkennend(-)
Vragend (?)
I am ('m) working.
I am not working.
Am I working?
You are ('re) working.
You are not (aren't) working.
Are you working?
He / She / It is ('s) working.
He / She / It is not (isn't) working.
Is he / she /it working?
We are ('re) working.
We are not (aren't) working.
Are we working?
You are ('re) working.
You are not (aren't) working.
Are you working?
They are ('re) working.
They are not (aren't) working.
Are they working?

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Video



   De opdrachten staan klaar in de                LessonUp app

Slide 38 - Tekstslide

Vandaag gaan we aan de slag met de Self-test om te kijken wat je al weet en wat je nog (extra) goed moet leren.

Het is belangrijk dat je de oefeningen maakt zonder in je boek of aantekeningen te kijken en zonder 'spellingscheck'.


       

Slide 39 - Tekstslide

> Open het boek op je iPad
> Ga naar Unit 3
> Kies voor Self-test
> Maak de volgende oefeningen: 
    - Vocabulary
    - Present continuous
    - Much / many
    - Alphabet
    - My / mine
    - This / that / these / those en to be
> Maak een screenshot van 'resultaat' en upload deze
    

Slide 40 - Tekstslide

Mijn resultaten

Slide 41 - Open vraag

Mijn resultaten

Slide 42 - Open vraag


- Steek je hand op in Teams

- Noteer het huiswerk

- Wacht in de chat tot de docent reageert


      

Slide 43 - Tekstslide

Study: 
  - Vocabulary 3.1+3.2, page 145, Workbook A
  - Vocabulary 3.3+3.4, page 146, Workbook A
  - Phrases writing, page 147, Workbook A
  - Grammar
     - a or an
     - to be
     - present continuous
     - plurals
     - bezittelijke voornaamwoorden

Slide 44 - Tekstslide

Thanks for your attention

Slide 45 - Tekstslide