H12P1+2+4-KBL

De poten staan aan de zijkant van het lichaam. Het dier kan springen en kruipen.
A
het dier hoort bij de reptielen
B
het dier hoort bij de amfibieën
C
het dier hoort bij de vissen
D
het dier hoort bij de zoogdieren
1 / 20
volgende
Slide 1: Quizvraag
Mens & NatuurMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

De poten staan aan de zijkant van het lichaam. Het dier kan springen en kruipen.
A
het dier hoort bij de reptielen
B
het dier hoort bij de amfibieën
C
het dier hoort bij de vissen
D
het dier hoort bij de zoogdieren

Slide 1 - Quizvraag

Als een valhelm bij een ongeluk hard op de grond valt, moet je een nieuwe aanschaffen.
A
waar
B
niet waar

Slide 2 - Quizvraag

Waaruit bestaat
een wervelkolom?
A
kraakbeen
B
gewrichten
C
wervels
D
ribben

Slide 3 - Quizvraag

Een autogordel zorgt ervoor dat je bij een botsing op je plaats blijft.
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quizvraag

Welke dier behoort tot
de groep van zoogdieren?
A
inktvis
B
walvis
C
haring
D
haai

Slide 5 - Quizvraag

De kreukelzone zorgt ervoor dat de botsing langer duurt.
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Hiernaast zie je
het pootskelet
van een:
A
teengangers
B
zoolgangers
C
topgangers

Slide 7 - Quizvraag

De veiligheidskooi
kan gemakkelijk indeuken.
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Welke van de volgende poot vormen heeft te maken met het leven in water?
A
korte brede voorpoten
B
lange smalle achterpoten
C
lange vingerkootjes
D
sterke achterpoten

Slide 9 - Quizvraag

De kreukelzone is
sterk, stijf en vervormt niet.
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Welke kracht
veroorzaakt
een draaiende watermolen?
A
windkracht
B
wrijvingskracht
C
zwaartekracht
D
waterkracht

Slide 11 - Quizvraag

Het is voor de inzittenden
veiliger als een botsing korter duurt.
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quizvraag

Welke krachten werken bij fietsen
van een helling af
tegen de beweging in?
A
spierkracht en zwaartekracht
B
zwaartekracht en windkracht
C
windkracht en wrijvingskracht
D
wrijvingskracht en spierkracht

Slide 13 - Quizvraag

De autogordel rekt
tijdens een botsing iets uit.
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Wat is snelheid?
A
de afstand die je aflegt in een bepaalde tijd
B
de afstand die je afleest op de kilometer teller

Slide 15 - Quizvraag

De formule voor het bereken van de gemiddelde snelheid is.
A
v = s / t
B
v = t / s
C
v = km / sec
D
v = m / h

Slide 16 - Quizvraag

Peter heeft 75 minuten gesport.
Reken 75 minuten om in uren.
A
75 / 60 = 1,25 uur
B
75 x 60 = 4500 uur

Slide 17 - Quizvraag

De bal rolt van een helling af.
Welke kracht zorgt voor de beweging?
A
spierkracht
B
zwaartekracht
C
wrijvingskracht
D
windkracht

Slide 18 - Quizvraag

Diana fietst van huis naar school. Ze doet er 1,5 uur over. De afstand is 25,5 km.
Met welke gemiddelde snelheid rijdt Diana naar school?

A
1,5 / 25,5 = 0,06 km/h
B
25,5 / 1,5 = 17 km/h

Slide 19 - Quizvraag

Je rent 0,5 km in 100 seconden.
Wat is je gemiddelde snelheid?
A
v = 100 / 0,5 v = 200 km/s
B
v = 500 / 100 v = 5 m/s
C
v = 100 / 500 v = 0,5 km/h
D
v = 500 / 100 v = 5 km/h

Slide 20 - Quizvraag