Modale werkwoorden

Modalverben
Üben mit
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Modalverben
Üben mit

Slide 1 - Tekstslide

Modalverben

Slide 2 - Woordweb

Wat betekent dürfen ?

Slide 3 - Open vraag

Wat betekent können ?

Slide 4 - Open vraag

Wat betekent mögen ?

Slide 5 - Open vraag

Der Hund darf hier reingehen.

Slide 6 - Tekstslide

Wat betekent müssen ?

Slide 7 - Open vraag

Er zijn drie regels om de modale werkwoorden goed te vervoegen.
Twee regels voor enkelvoud en een regel voor meervoud.
Welke?

Slide 8 - Open vraag

Bij deze drie werkwoorden verandert de klinker in een?

dürfen, können, mögen
Dure konijnen mogen aaien
A
i
B
u
C
e
D
a

Slide 9 - Quizvraag

Bij müssen verandert de ü in een?


Mus uitlaten
A
a
B
u
C
i
D
e

Slide 10 - Quizvraag

Opdracht 1
Zoek de goede vorm

Slide 11 - Tekstslide

..... (müssen) ich da umsteigen?
A
müss
B
mass
C
müsse
D
muss

Slide 12 - Quizvraag

Warum ...... (können) du morgen nicht kommen?
A
könnst
B
kanst
C
kannst
D
kan

Slide 13 - Quizvraag

Wie lange ....... (dürfen) ihr bleiben?
A
darf
B
darft
C
dürft
D
dürftet

Slide 14 - Quizvraag

Weißt du, ob Tom Spinat ....... (mögen)?
A
mag
B
magt
C
mög
D
mögt

Slide 15 - Quizvraag

Herr Lehrer, das ...... (können) Sie doch nicht machen.
A
kannen
B
können
C
konnen
D
könnt

Slide 16 - Quizvraag

Mein Bruder ....... (dürfen) bis 12 Uhr ausgehen.
A
darf
B
darft
C
dürft
D
dürf

Slide 17 - Quizvraag

Ich möchte etwas für euch kaufen. ...... (mögen) ihr Gummibärchen?
A
magt
B
mögt
C
mögen
D
mag

Slide 18 - Quizvraag

Hoe zeg je: Mag ik u iets vragen?
A
Darf ich dich etwas fragen?
B
Mag ich Sie etwas fragen?
C
Will ich Sie etwas fragen?
D
Darf ich Sie etwas fragen?

Slide 19 - Quizvraag

Opdracht 2
Vervoeg het modale werkwoord in combinatie met het juiste persoonlijk voornaamwoord

Slide 20 - Tekstslide

Kannst du schwimmen? Ja, ........... ..........
gut schwimmen

Slide 21 - Open vraag

Kann ich morgen zu euch kommen?
Diese Woche .................. ..... leider nicht kommen.

Slide 22 - Open vraag

Was mögen Sie am liebsten? Erdbeereis .......... .............
am liebsten, aber mit Sahne

Slide 23 - Open vraag

Darf ich nach Hause? Nein, ......... .............
noch nicht nach Hause.
Die Arbeit ist noch nicht fertig

Slide 24 - Open vraag

Können wir helfen? Nein, hiermit ................. .............
nicht helfen. Danke.

Slide 25 - Open vraag

Opdracht 3
Corrigeer de fouten

Slide 26 - Tekstslide

Ihr darft euere Bücher nicht vergessen.

Slide 27 - Open vraag

Ich kanne morgen leider nicht mitgehen.

Slide 28 - Open vraag

Musst ihr unbedingt in die Stadt gehen?

Slide 29 - Open vraag

Und ihr, was für Eis magt ihr?


Slide 30 - Open vraag

Ende
lerne AB Seite 118 die Modalverben: dürfen, können, mögen und müssen

Slide 31 - Tekstslide

Opdracht 4
Zet elk werkwoord op de juiste plek

Slide 32 - Tekstslide

Ich ........... um 22 Uhr zu Hause sein.
Nein, Ich .................. noch nicht in die Disko gehen.
Ich ................ sehr gut schwimmen
Ich ............. Eis
darf
muss
kann
mag

Slide 33 - Sleepvraag

Opdracht 5
Zet elk werkwoord op de juiste plek

Slide 34 - Tekstslide

ich
du
er sie es
wir
ihr
sie Sie
möchtest
möchte
möchten
möchte
möcht
möchten
möchtet
möchte

Slide 35 - Sleepvraag

Müssen, können oder dürfen

Slide 36 - Tekstslide