3.3 Monohybride kuisingen


Wat heeft Gregor Mendel  te maken met hoe groot het risico is dat ik net zoals mijn vader vroegtijdig kaal ga worden? 
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les


Wat heeft Gregor Mendel  te maken met hoe groot het risico is dat ik net zoals mijn vader vroegtijdig kaal ga worden? 

Slide 1 - Tekstslide

Genetica §3.3  'monohybride kruisingen' 
Na deze les: 
  • Weet je hoe je een monohybride kruising opstelt
  • Kan je voorspellingen doen over het genotype en fenotype van nageslacht uit een kruising 

Volgende les: 
  • Gaan we deze kennis toepassen op stambomen 

Slide 2 - Tekstslide

'monohybride kruisingen' 
Een enkele eigenschap, (vb. vachtkleur)

Slide 3 - Tekstslide

Herhaling...

Slide 4 - Tekstslide

Herhaling...

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

'monohybride kruisingen' 
Hoe pak je dit aan? 
  1. Betekenis van de allelen 
  2. Genotype van ouders 
  3. Kruisingtabel opstellen



Het gen voor vachtkleur erft dominant over.
Twee (heterozygote) bruine labradors  paren, wat is de kans op blonde puppies?
 

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

'monohybride kruisingen' 
Hoe pak je dit aan? 
  1. Betekenis van de allelen 
  2. Genotype van ouders 
  3. Kruisingtabel opstellen

  4. Verhouding tussen genotypen noteren
  5. Verhouding tussen fenotypen noteren


Het gen voor vachtkleur erft dominant over.
Twee (heterozygote) bruine labradors  paren, wat is de kans op blonde puppies?
 

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

 Stappenplan Genetica
Hoe pak je dit aan? 
  1. Betekenis van de allelen 
  2. Genotype van ouders 
  3. Kruisingtabel opstellen

  4. Verhouding tussen genotypen noteren
  5. Verhouding tussen fenotypen noteren


Het gen voor vachtkleur erft dominant over.
Twee (heterozygote) bruine labradors  paren, wat is de kans op blonde puppies?
 

Slide 12 - Tekstslide

Oefenen
  • Werkblad monohybride kruisingen 
  • Opdracht 28 en 29 online 

- bespreking werkblad Mo & Ignas
 
Klaar? 
  • Lees pagina 141-142 
    (verhoudingen en testkruisingen)
  • Maak opdr. 30, 32, 33 en 34

Slide 13 - Tekstslide

In een bepaalde populatie fruitvliegen hebben alle individuen het genotype rr voor een bepaalde eigenschap. Als gevolg van een erfelijke verandering tijdens de vorming van een zaadcel ontstaat een individu Z met genotype Rr.

Hoe wordt het proces van erfelijke verandering genoemd waardoor het genotype Rr van individu Z kon ontstaan?
A
Modificatie
B
Monohybride aanpassing
C
Selectie
D
Mutatie

Slide 14 - Quizvraag

Individu Z (Rr) krijgt een groot aantal nakomelingen in de eerste en volgende generaties. Individuen met genotype Rr of RR hebben tweemaal zoveel kans de leeftijd te bereiken waarop ze tot voortplanting kunnen komen als individuen met genotype rr.

Welk deel van de eerste generatie nakomelingen van individu Z heeft een vergrote kans op voortplanting?
A
1/2
B
3/4
C
1/4
D
0

Slide 15 - Quizvraag

Aan een pijlkruidplant kunnen 3 bladtypen voorkomen:
- onder water 'lintvormig',
- drijvend op het wateroppervlak 'ovaal'
- en boven water 'pijlvormig'.

Hoe wordt de ontwikkeling van een blad bij het pijlkruid bepaald?
A
willekeurig
B
milieufactoren
C
erfelijke factoren
D
zowel erfelijke als milieufactoren

Slide 16 - Quizvraag

opdrachten bespreken
30)  Zaden van een erwtenplant zijn groen of geel. Uit een groen zaad en uit een geel zaad ontkiemen erwtenplanten. Deze erwtenplanten worden met elkaar gekruist. Er ontstaan 204 groene zaden en 187 gele zaden.

A - wat is de verhouding van fenotypen bij de F1? 

B - Welke genotypen hebben de ouderplanten?

C - Kun je uit deze gegevens afleiden welk allel dominant is: dat voor groene zaden of dat voor gele zaden?





Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

één regel bij
autosomale kruisingen!

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Link

Oefenen met stambomen
  • Werkblad stambomen 
  • Opdracht 39


 

Slide 21 - Tekstslide

                         opdr 39    (lethaal gen)
  1. a - kans thalassemie?
  2. b - waarom meestal sterfte?
  3. c - kans op gezond zusje/broertje?

Slide 22 - Tekstslide