Woordenschat H5 | 1 KGT

Woordenschat H5
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Woordenschat H5

Slide 1 - Tekstslide

START


- weet je nog dat je de betekenis van moeilijke woorden soms kunt vinden door een bekend woorddeel te zoeken?



woordenschat

Slide 2 - Tekstslide

WOORDENSCHAT

een bekend woorddeel


Een woord kan bestaan uit meer delen.

Bijvoorbeeld: 
huisdier = huis + dier

Slide 3 - Tekstslide

WOORDENSCHAT

een bekend woorddeel


Als je weet wat de woorddelen betekenen, kun je zelf bedenken wat het hele woord betekent.

Bijvoorbeeld:
een huisdier is een dier voor in huis

Slide 4 - Tekstslide

WOORDENSCHAT

een bekend woorddeel


Er zijn woorden met een stukje ervóór, 
dat is een voorvoegsel.


Dus:
onaardig betekent niet aardig
Bijvoorbeeld: het stukje on- betekent niet.

Slide 5 - Tekstslide

WOORDENSCHAT

een bekend woorddeel


Er zijn woorden met een stukje erachter, 
dat is een achtervoegsel.


Dus:
geluidloos betekent zonder geluid
Bijvoorbeeld: het stukje -loos betekent zonder.

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht
Het voorvoegels on- betekent niet of zonder.

Geef bij de volgende woorden aan of het woord niet of zonder betekent.

Slide 7 - Tekstslide

onbegrip
A
niet
B
zonder

Slide 8 - Quizvraag

onbelangrijk
A
niet
B
zonder

Slide 9 - Quizvraag

ongeluk
A
niet
B
zonder

Slide 10 - Quizvraag

ongezond
A
niet
B
zonder

Slide 11 - Quizvraag

onhandig
A
niet
B
zonder

Slide 12 - Quizvraag

onschuld
A
niet
B
zonder

Slide 13 - Quizvraag

onvolledig
A
niet
B
zonder

Slide 14 - Quizvraag

Opdracht
Lees wat deze achtervoegsels betekenen.




Maak van de volgende woorden 
een nieuw woord met een van 
de achtervoegsels.


-loos: zonder
-achtig: lijkt op, tamelijk veel
-aar: iemand die het doet
-waarts: die richting op
Voorbeeld: schilderen.
Een nieuw woord met -achtig is schilderachtig.
Noteer: schilderachtig.

Slide 15 - Tekstslide

adem

Slide 16 - Open vraag

bedelen

Slide 17 - Open vraag

leugen

Slide 18 - Open vraag

raadsel

Slide 19 - Open vraag

oost

Slide 20 - Open vraag

smaken

Slide 21 - Open vraag

tekenen

Slide 22 - Open vraag

Klik hier.

Slide 23 - Tekstslide

Een impuls is een opwelling, je doet iets zonder na te denken. Wat is een impulsaankoop?
Het antwoord vind je in alinea 1.

Slide 24 - Open vraag

Wat betekent 'ging er al iets knagen' in alinea 3?
A
Begon je te twijfelen
B
Had je honger
C
Kreeg je een vervelend gevoel.

Slide 25 - Quizvraag

Wat betekenen de woorden 'onnodig', 'miskoop', en 'rotgevoel' in alinea 3?

Slide 26 - Open vraag

In alinea 3 staat het woord 'retourtermijn'. Stel, je kent wel het woord 'termijn' (periode), maar niet het woord 'retour'. In het woordenboek staat: 'terug naar de afzender of plaats van vertrek.'Wat betekent nu 'retourtermijn'?

Slide 27 - Open vraag

Maak van 'hopeloze' (al.3) een tegenstelling door een ander achtervoegsel te gebruiken.

Slide 28 - Open vraag

Maak van 'waardevol' (al.4) een tegenstelling door een ander achtervoegsel te gebruiken.

Slide 29 - Open vraag

In alinea 3 staat 'dat je er eerst drie nachtjes over slaapt'. Er een nachtje over slapen is een uitdrukking. Wat bedoelt de schrijver hiermee?

Slide 30 - Open vraag

Welk synoniem voor 'aanschaf' (al.4) staat in de tekst?

Slide 31 - Open vraag

Wat betekent: 'Kat in de zak gekocht'

Slide 32 - Open vraag

Slide 33 - Tekstslide

Beseffen, beginnen te weten.
betaalde
doet
gebruikt
kopen
Ondertussen
toestand
Voorbijgegaan
afrekende
je realiseren
inmiddels

situatie
toestand
verstreken
begaat
aanschaffen

Slide 34 - Sleepvraag

Je bent klaar

Slide 35 - Tekstslide