Afstemmen les 2 tweegesprekken

Afstemmen

Les 2
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
WelzijnMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Afstemmen

Les 2

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Programma
  • herhaling vorige les
  • soorten tweegesprekken
  • zelfstandig werken groepsgesprekken
  • afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deze organisatie streeft naar winst
A
Profit organisatie
B
Non-profit organisatie

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De reden waarom een bedrijf bestaat noem je de...
A
Visie
B
Missie

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is geen voorbeeld van een staf in een lijn-staf organisatie?
A
Psycholoog
B
Pedagoog
C
Dietist
D
Collega

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het is van belang dat je weet welke soorten tweegesprekken je kan inzetten zodat je aansluit op de behoefte van een cliënt.

Tweegesprek = een gespreksvorm waarbij twee mensen met elkaar in gesprek gaan -> dialoog.

Voorwaarden voor effectief tweegesprek:
- Verantwoordelijkheid bij de cliënt
- Vertrouwensband
- Ben je de gesprekspartner of gespreksleider?
- Vaardigheden beheersen: 1. directieve gespreksvaardigheden 2. Non-directieve gespreksvaardigheden

Soorten tweegesprekken:
- Helpend gesprek                               - slechtnieuwsgesprek
- Informatief gesprek
- probleemoplossend gesprek 


Slide 6 - Tekstslide

Directieve gespreksvaardigheden zijn de activiteiten van de beroepskracht waarmee hij een gesprek actief stuurt en initiatieven neemt..

Non-directieve gespreksvaardigheden zijn de activiteiten van de beroepskracht waarmee hij in een gesprek de cliënt zelf activeert en aanzet tot nadenken en handelen.
Informatief gesprek = een gesprek waarin de persoon feitelijke informatie geeft aan de andere persoon.


In een informatief gesprek ben je een informatieontvanger of een informatiegever.
Onderwerpen kunnen zijn: gezondheid, zelfredzaamheid, financiën, opvoeding etc.



Vormen van informatief gesprek:
- Intakegesprek: het eerste gesprek dat een beroepskracht met een cliënt voert.
- Interview: een vraaggesprek waarbij je een of meer personen ondervraagt over een bepaald onderwerp

Doelen: informatie verzamelen, gedragsverandering, aan denken zetten (voorlichtingen) en oplossingen aanreiken.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Helpend gesprek = wanneer een cliënt of diens naaste een probleem heeft en daarvoor met jou wilt praten.

Valkuil: werken als psycholoog -> doorverwijzen -> sociale kaart


Let op:
indirecte signalen: slecht uitzien/eten, verdrietig in de ochtend, geen enthousiasme.


In helpende gesprekken veel belangstelling tonen. Je bent een luisterend oor. Stelt vragen. Geeft geen adviezen.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Probleemoplossend gesprek = cliënt helpen om zelf tot een oplossing te komen.


Voorbeelden: ik kom iedere maand geld te kort of ik kan niet koken.


Verloop van het probleemoplossend gesprek:
1. probleem helder krijgen
2. opstellen van bijbehorende doelen
3. bedenken acties/oplossingen
4. selecteren van acties/oplossingen

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slecht nieuwsgesprek

Slide 12 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slechtnieuwsgesprek = een gesprek waarin een cliënt of diens verwanten iets vervelends meedeelt.

Verloop van het gesprek:
1. meedelen van het slechte nieuws
2. Het uiten van verdriet en zo mogelijk verminderen van frustratie
3. ondersteuning bieden

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer je, je aanmeld voor een opleiding wordt je uitgenodigd voor een intakegesprek.
Dit gesprek is een . . .
A
Helpend gesprek
B
Probleemoplossend gesprek
C
Informatief gesprek
D
Slechtnieuwsgesprek

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In dit gesprek zet je een cliënt op het spoor om zelf te bedenken wat hij wil.
A
Helpend gesprek
B
Probleemoplossend gesprek
C
Informatief gesprek
D
Slechtnieuwsgesprek

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Loes is een cliënt met een licht verstandelijke beperking. Ze werkt op een zorgboerderij en heeft daar haar vaste taken. Deze week is er een nieuwe cliënt gestart, Koos. Hij gaat Loes helpen met het voeren van de geiten. Koos doet het volgens Loes niet goed. Ze loopt boos weg. Jij gaat met Loes in gesprek. Dit noemen we een:
timer
2:00
A
Informatief gesprek
B
Helpend gesprek
C
Slechtnieuwsgesprek

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Weerstand = je verzetten om jezelf te beschermen tegen verandering. 
voorbeelden: ‘Ik weet niet of ik dat wel kan.’
‘Jij hebt makkelijk praten, je weet niet hoe moeilijk het is.’
‘Wat moet ik daar dan wel niet allemaal voor laten?’  

Bij elke vorm van gesprekken kan dit ontstaan. Veranderingskrachten en Weerstandkrachten.


Belangrijk is om de cliënt het positieve te motiveren -> motiverende gespreksvoering (motivational speakers).

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Pak je boek communicatie erbij en lees thema groepsgesprekken (3.8)
Beantwoord de volgende vragen ( die je moet hebben voor je aantekeningen)
1. wat is een groepsgesprek?
2. wat zijn de 4 doelen van groepsgesprekken?
3. Je hebt positieve en negatieve deelnemersgedragingen. Welke 5 positieve deelnemersgedragingen heb je? En welke negatieve deelnemersgedragingen heb je?
4. Wat wordt er verstaan onder een deelnemer die organiserend optreedt?
5. Wat wordt er verstaan onder een deelnemer die clownesk gedrag vertoond?
6. Een overleg kan erg moeizaam verlopen. Benoem 5 redenen waar het aan kan liggen.
7. Welke twee manieren kan je ervoor zorgen dat een overleg sneller zal verlopen?

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. wat is een groepsgesprek? 
  • Een gesprek waar meerdere personen met elkaar een overleg voert.
2. wat zijn de 4 doelen van groepsgesprekken? 
  • Uitwisselen van informatie, nemen van beslissingen, oplossen problemen en geven van adviezen
    3. Je hebt positieve en negatieve deelnemersgedragingen. Welke 5 positieve deelnemersgedragingen heb je
  • Organiseren, kritisch denken, stimuleren, opbouwen, helpen
    En welke 8 negatieve deelnemersgedragingen heb je? 
  • Alles beter weten, zeuren, zwijgen, veel praten, afwijken, ja-knikken, clownesk gedrag en manipuleren.  
4. Wat wordt er verstaan onder een deelnemer die organiserend optreedt? 
  • Die actief meedoet aan de vergadering en alles bijhoudt wordt er gebeurd.
5. Wat wordt er verstaan onder een deelnemer die clownesk gedrag vertoond? 
  • Probeert voortdurend de lolbroek te zijn/leidt mensen af.
6. Een overleg kan erg moeizaam verlopen. Benoem 5 redenen waar het aan kan liggen. 
  • Diversiteit, Massaliteit, gebrek aan structuur, gebrek aan leiding en slecht luisteren
7. Welke twee manieren kan je ervoor zorgen dat een overleg sneller zal verlopen? 
  • Splitsen in kleinere overleggroepen en vooroverleg

Antwoorden vorige slide

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandig werken
Thiememeulenhoff opdrachten maken
Boek communicatie thema 3.7
Opdrachten: 1A, 2A, 4A, 7A, 8A, 9B

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies