H6 woordsoorten bijwoord

Vandaag
- Je weet wat een bijwoord is en je kunt deze herkennen.
- Je kunt een onderscheid maken tussen bijwoorden en bijvoeglijke naamwoorden.
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Vandaag
- Je weet wat een bijwoord is en je kunt deze herkennen.
- Je kunt een onderscheid maken tussen bijwoorden en bijvoeglijke naamwoorden.

Slide 1 - Tekstslide

Bijwoord (bw) stap 1
Voor de eerste regel voor her herkennen van een bijwoord moeten we even terug naar grammatica zinsdelen.
Daar heb je geleerd dat je een zin verdeeld in zinsdelen en zo'n zinsdeel een naam krijgt: wwg, onderwerp, lijd. vw, mv en bijwoordelijke bepaling. Alle zinsdelen die over bleven zijn bijwoordelijke bepalingen. Maar we zijn nu toch met woordsoorten bezig??? Ja dat klopt.....

Slide 2 - Tekstslide

Bijwoord stap 1
..... en nu komt ook de eerste stap bij het vinden van een bijwoord:
- Als zo'n bijwoordelijke bepaling, van gram. zinsdelen dus, uit één woord bestaat, is dit als woordsoort (gram woordsoorten) een bijwoord. Op de volgende slide zie je een voorbeeld.

Slide 3 - Tekstslide

Voorbeeld bijwoord stap 1
Uiteindelijk gaf mijn moeder een tientje aan mij.
                        zww              zn         olw    zn         vz
Wat is 'uiteindelijk' nu? --> Verdeel de zin in zinsdelen en zoek de bijwoordelijke bepaling:
Uiteindelijk| gaf | mijn moeder | een tientje | aan mij.
     bwb             pv             ondw.                lv                      mv
Er staat een bwb in, namelijk 'uiteindelijk'. Deze bwb bestaat uit één woord, dus dit is bij grammatica woordsoorten een bijwoord.

Slide 4 - Tekstslide

Welk woord is een bijwoord?
Gisteren heb ik veel snoep gegeten.
A
ik
B
Gisteren
C
veel
D
snoep

Slide 5 - Quizvraag

Welk woord is een bijwoord?
Tijdens de les gaf Moniek snel een kus aan Mohamed.
A
Tijdens
B
aan
C
Tijdens de les
D
snel

Slide 6 - Quizvraag

Bijwoord stap 2
In H4 heb je 4 vragende voornaamwoorden geleerd: wie, wat, welk(e), wat voor (een). 
Nu zijn er meer woorden waarmee je een vraag kan beginnen, bijvoorbeeld: Hoe, waarom, wanneer, waar, etc.
Al deze andere woorden waarmee je een vraag kan beginnen zijn bijwoorden. Altijd. 

Slide 7 - Tekstslide

Welk(e) woord(en) is/zijn bijwoord(en?
Waarom moet jij altijd door de les praten?
A
waarom
B
door
C
altijd
D
waarom, altijd

Slide 8 - Quizvraag

Bijwoord stap 3
Een bijwoord kan ook iets zeggen over een ander woord. Je hebt eerder geleerd dat een bijvoeglijk naamwoord iets zegt over een zelfstandig naamwoord. Een bijwoord kan ook iets zeggen over een ander woordsoort, namelijk over een werkwoord, bijvoeglijk naamwoord of over een ander bijwoord. Op de volgende slide zie je voorbeelden.

Slide 9 - Tekstslide

Voorbeelden bijwoord stap 3
1) Een bijwoord kan iets zeggen over een werkwoord:
Ik fiets hard      --> het woordje hard zegt hier iets over fiets. En
      zww
in deze zin is fiets hier een werkwoord. Hard zegt iets over een werkwoord, dus hard is een bijwoord.

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeelden bijwoord stap 3
2) Een bijwoord kan iets zeggen over een bijvoeglijk naamwoord:
Dat is een mooi huis.            Dat is een heel mooi huis.
                         bn      zn                                                  bn     zn
In de tweede zin versterkt heel het bijvoeglijk naamwoord mooi. heel zegt hier iets over mooi. heel zegt dus iets over een bijvoeglijk naamwoord, dus heel = bijwoord

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeelden bijwoord stap 3
3) Een bijwoord kan iets zeggen over een ander bijwoord. We gebruiken even de voorbeeldzinnen van de vorige slides:
Ik fiets hard           Ik fiets heel hard.         In de tweede zin staat 
      zww  bw                  zww            bw
een extra woord, namelijk heel. Hier versterkt heel het woord hard. We hebben al bepaald dat hard een bijwoord is, dus heel 
zegt hier iets over een bijwoord. Dus heel = bijwoord.

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeelden bijwoord stap 3
Voorbeeld 2 een bijwood kan iets zeggen over een ander bijwoord:
Dat is een heel mooi huis.             Dat is een heel erg mooi huis.
                       bw     bn      zn                                                 bw    bn      zn
In deze zin zegt heel iets over het woord erg en erg  zegt iets over het bijvoeglijk naamwoord mooi. Erg is dus een bw. Heel zegt dus iets over een bijwoord en dus heel = bw

Slide 13 - Tekstslide

Benoem de bijwoorden:
Gisteren heb ik heel erg hard gelopen.
A
Gisteren
B
hard
C
heel, erg
D
gisteren, heel, erg, hard

Slide 14 - Quizvraag

Benoem de bijwoorden:
Tijdens het feest van vannacht heb ik een hele leuke jongen gezien.
A
tijdens, vannacht
B
hele
C
tijdens, vannacht, hele , leuke
D
hele, leuke, vannacht

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Link

Vandaag
- Je weet wat een bijwoord is en je kunt deze herkennen.
- Je kunt een onderscheid maken tussen bijwoorden en bijvoeglijke naamwoorden.


Je kunt nu aan de slag gaan met de opdrachten die je volgens de planner moet maken.

Slide 17 - Tekstslide