1. Oorlog (zn), in (vz), inkt (zn)
2. Vanaf (vz), 1943 (bepaald hoofdtelw.), leed (zww), Duitsland (zn), meer (onbepaald hoofdtelwoord), verliezen (zn).
3. De (blw) geallieerden (zn) bedachten (zww) een (olw) plan (zn) .
4. wilden (hww), de (blw), Duiste (bn), legers (zn), verslaan (zww)
5. 4.000.000 (bepaald hoofdtelw.), geallieerde (bn), soldaten (zn), staken over (zww), in (vz), een (olw), paar (onbepaald hoofdtelw.), weken (zn), vanuit (vz), Engeland (zn), het (blw) Kanaal (zn), naar (vz), Frankrijk (zn)
6. de (blw), eerste (bepaald rangtelw.), geallieerden (zn) landen (zww) op (vz) 6 (bepaald hoofdtelw.), juni (zn), in (vz), Normandië (zn)
7. wilden (hww), verscheidene (onbepaald hoofdtelw.), stukken (zn), van (vz), het (blw), bezette (bn) gebied (zn), veroveren (zww)
8. moesten (hww), de (blw), oorlog (zn), voor (vz), Kerstmis (zn), beëindigen (zww).
9. In (vz), één (bepaald hoofdtelw.), keer (zn), wilden (hww), de (blw) geallieerden (zn), alle (onbepaald hoofdtelw.), grote (bn), bruggen (zn), over (vz), de (blw) rivieren (zn) veroveren (zww)