Samenvatting H4

Samenvatting H4
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Samenvatting H4

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vaste en tijdelijke baan
  • Vaste baan --> een contract voor onbepaalde tijd.
  • Tijdelijke baan -->  contract voor bepaalde tijd.
  • Proeftijd --> maximaal 2 maanden op proef. Beide partijen kunnen het contract beëindigen.  
  • CAO --> Collectieve arbeidsovereenkomst: Dit geldt voor iedereen in die branche (CAO voor supermarkten)

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Minimum loon
In Nederland geldt er een minimumloon.
Je mag niet minder verdienen dan het minimum loon. Wel meer uiteraard.
Voor de de jongeren is er ook een minimum jeugdloon. Dit loon is een gedeelte van het loon dat volwassenen krijgen.
Het doel daarvan is dat jongeren goedkopere arbeidskrachten en zijn en daardoor makkelijker een baan kunnen vinden. 

Hiernaast zie je een voorbeeld van het minimum loon. 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rekenen met Minimumloon

Kees is 16 jaar. Hij werkt 21 uur per week in de supermarkt en krijgt 10% meer dan het minimumjeugdloon. 
Hoeveel verdient Kees per week?
  1. € 124,65 ÷ 100% x 110% = € 137,12 (op basis van 40 uur)
  2. Kees werkt slechts 21 uur dus;
  3.  € 137,12 ÷ 40 uur  x 21 uur = € 71,99

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Noem een voordeel en een nadeel van een proeftijd.

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Lotte is 15 jaar en verdiend 17% meer dan het minimum jeugdloon voor een 15 jarige.
Zij werkt 14 uur per week. Het minimum jeugdloon voor een 15 jarige is € 117,50 per week op basis van 40 uur.
Bereken het bedrag dat Lotte per week verdiend.

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

In de CAO voor supermarkten staat de het loon voor een 15 jarige € 3,45 is. Het minimumjeugdloon is € 3,10. Mag een supermarkt minder betalen dan de 3,45? leg uit.

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Werklozen
Beroepsbevolking

Beroepsbevolking:
alle mensen tussen 15 en pensioen-leeftijd die werken of willen werken voor tenminste 12 uur per week.


Werkzame    beroepsbevolking:
Het werkzame deel van de beroepsbevolking

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De beroepsbevolking.       

Slide 9 - Tekstslide

De personen die hun werk en tijd aanbieden aan de bedrijven (De aanbieders op de arbeidsmarkt), noemen we de beroepsbevolking. Wie daarbij horen, wordt zo bepaald:

We nemen eerst de beroepsgeschikte bevolking. Dit zijn alle personen die in theorie zouden kunnen werken, namelijk de 15- tot en met 65-jarigen.

Vervolgens kijken we in die groep naar de personen die niet willen werken, dit zijn bijvoorbeeld studenten of scholieren, huisvaders of huismoeders of mensen die er simpelweg geen zin in hebben.

Als we de groep die niet wil werken weglaten, houden we twee groepen mensen over: de groep mensen die werken en de groep mensen die niet werken maar wel op zoek zijn naar werk.

De laatste twee groepen noemen we samen de beroepsbevolking.
Joanne is 26 jaar en heeft geen baan, omdat zij thuis voor de kinderen wil zorgen. Behoort zij tot de beroepsbevolking?
A
Ja
B
Nee

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De beroepsbevolking uitrekenen
De vrouwelijke beroepsbevolking bestaat uit 43000 vrouwen en dit is 42% van de totale beroepsbevolking. Hoe groot is de totale beroepsbevolking?




  • Som: 43000 ÷ 42 x 100 = 102.380,95 --> 102.381 personen totaal.
aantal
43000
X
?
%
42
1
100

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In Groningen is 8% van de beroepsbevolking werkloos. Dat zijn 16.000 personen.
Hoe groot is de beroepsbevolking? (wat is de formule)
A
16.000 ÷ 100 x 8 = 1280
B
16.000 ÷ 0,08 = 200.000
C
16.000 ÷ 8 x 100 = 200.000
D
16.000 x 8 ÷ 100 = 296.000

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wetten die je als werknemer beschermen.
Arbowet: Deze wet geef regels over veilige en gezonde arbeidsomstandigheden. Hier moet je je als werknemer en werkgever aan houden.  Arbo is een afkorting voor arbeidsomstandigheden. 
Denk aan: - Veiligheidsschoenen bij het technieklokaal. 
- Niet roken op het werk. etc. 
- Veiligheidszaken in de school (rookmelders, brandalarm etc.) 

Arbeidstijdenwet: Geeft regels voor werk- en rusttijden. 

Algemene wet gelijke behandeling: Deze wet verbiedt om onderscheid te maken op basis van geslacht, ras, leeftijd of afkomst. Bijvoorbeeld bij het aannemen van nieuw personeel. 

De inspectie SZW* houdt toezicht op deze wetten en kan hoge boetes uitdelen als deze wetten niet worden nageleefd. 

*SZW staat voor ministerie van Sociale zaken en werkgelegenheid. 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Volgens welke wet heb je recht op een half uur pauze per dag.
A
Arbowet
B
Arbeidstijdenwet
C
Wet werk en zekerheid
D
Werkloosheidswet

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bedenkt drie zaken die de inspectie SZW volgens Arbowet bij ons op school zou kunnen controleren.

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Werknemersverzekeringen 
Door ziekte of andere omstandigheden kan je tijdelijk of niet meer werken. Hiervoor zijn werknemersverzekeringen. Om mensen in loondienst te beschermen tegen verlies van inkomen zijn er verschillende werknemersverzekeringen. 
Van alle werknemers in Nederland wordt een deel van hun inkomen ingehouden om dit te betalen (premie). 

WW: Werkloosheidswet 
WIA uitkering bij arbeidsongeschiktheid 

WWZ
: Wet Werk en Zekerheid
Deze wet stelt dat een bedrijf een werknemer niet zomaar mag ontslaan. werknemers die langer dan 2 jaar in dienst zijn krijgen een Transitievergoeding
: een bedrag waarmee de werknemers de overgang naar een andere baan kunnen betalen. 

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Transitievergoeding


Voorbeeldvraag: 
Willem heeft 10 jaar gewerkt als verkoper binnendienst. Doordat het aantal klanten sterk is gedaald wordt hij ontslagen. Hij verdiende 2450 euro per maand bruto. 
Bereken de totale transitievergoeding die Willem krijgt. 

Uitwerking: 
Stap 1:  Voor ieder gewerkt half jaar krijgt hij 1/6 van zijn bruto maandsalaris. Dus hoeveel halve jaren heeft hij gewerkt? 
10 jaar x 2 is 20 halve jaren. 

Stap 2:  1/6 van zijn maandsalaris is: € 2450 ÷ 6 = € 408,33 
Wilem heeft dus recht op 20 x 408,33 = € 8.166,67 aan transitievergoeding. Dit geld kan hij gebruiken nu hij tijdelijk geen baan heeft. 

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lotte wordt ontslagen doordat de verkoop sterk is gedaald. Zij heeft 8 jaar gewerkt bij het bedrijf. Haar brutosalaris bedroeg €1.890.- per maand. Bereken de transitievergoeding

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In de provincie Limburg is er meer sprake van werkloosheid dan in de rest van Nederland. Hoe heet deze vorm van werkloosheid?
A
Frictiewerkloosheid
B
Conjuncturele werkloosheid
C
Structurele werkloosheid
D
Regionale werkloosheid

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sanne werkt in de winter bij de schaatsbaan. 's Zomers heeft zij geen werk. 
Een bedrijf in Gelderland gaat failliet. Bij het bedrijf waren 1.250 mensen werkzaam waarvan ruim 89% in een straal van 35km van het bedrijf woonde. 
Mensen kopen geen videobanden meer, daardoor sluit ook de laatste fabriek die videobanden produceerd.
Na het behalen van je diploma ben je korte tijd werkloos.
Structurele werkloosheid
Seizoens werkloosheid
Regionale  werkloosheid
Frictie  werkloosheid

Slide 24 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Noem een reden waarom niet alle werklozen zich bij het UWV inschrijven?

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

In 2016 hadden in totaal 8.950.000 mensen een baan. De beroepsbevolking bestond uit 9.500.000. Hoeveel procent van de beroepsbevolking in 2017 was werkloos?
A
9,5 ÷ 8,95 x 100 = 105,3 %
B
8,95 mln - 9,5 mln = 505.000 mensen
C
(9,5 mln - 8,95 mln) ÷ 9,5 mln x 100 = 5,3 %
D
8,95 ÷ 9,5 x 100 = 94,7 %

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Geef de juiste omschrijving van het begrip werknemersverzekering.

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Sectoren
In onze samenleving vinden arbeid en productie plaats in de volgende vier productiesectoren.​


1. Primaire sector​: Landbouw, visserij en delfstoffenwinning


2. Secundaire sector​: Industrie, bouw en ambachten


3. Tertiaire sector​: Commerciële dienstverlening
(bedrijven die winst willen maken​
 zoals jumbo, kapper, autogarage, scooterverkoop)

4. Quartaire sector: Niet-commerciële dienstverlening
(overheid, onderwijs, politie, brandweer, defensie, zorg, etc)

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Primaire sector
Secundaire sector
Tertiare sector
Quartaire sector

Slide 29 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Uurloon bereken voor de werkgever.
Evert verdient als werknemer bruto € 2.278 per maand. Over zijn jaarsalaris krijgt hij 8% vakantiegeld. Over zijn totale inkomen betaalt zijn werkgever 23,5% premies voor pensioen en werknemersverzekeringen.
Evert heeft een 40-urige werkweek. Als je rekening houdt met vakanties en verlofdagen werkt hij 43 weken per jaar.
Bereken de kosten die de werkgever per gewerkt uur heeft voor Evert.

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Evert verdient als werknemer bruto € 2.278 per maand. Over zijn jaarsalaris krijgt hij 8% vakantiegeld. Over zijn totale inkomen betaalt zijn werkgever 23,5% premies voor pensioen en werknemersverzekeringen. Evert heeft een 40-urige werkweek. Als je rekening houdt met vakanties en verlofdagen werkt hij 43 weken per jaar.

Bereken de kosten die de werkgever per gewerkt uur heeft voor Evert.

Slide 31 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies