Ilias a 78-100

 ἦ γὰρ ὀΐοµαι ἄνδρα χολωσέµεν, ὃς µέγα πάντων
 Ἀργείων κρατέει καί οἱ πείθονται Ἀχαιοί·
80 κρείσσων γὰρ βασιλεὺς ὅτε χώσεται ἀνδρὶ χέρηϊ·
 εἴ περ γάρ τε χόλον γε καὶ αὐτῆµαρ καταπέψῃ,
 ἀλλά τε καὶ µετόπισθεν ἔχει κότον, ὄφρα τελέσσῃ,
 ἐν στήθεσσιν ἑοῖσι· σὺ δὲ φράσαι εἴ µε σαώσεις.»



want werkelijk, ik denk een man boos te zullen maken, die krachtig over alle
Grieken heerst, en hem gehoorzamen de Grieken;
80 want een koning is machtiger telkens wanneer hij boos is op een mindere man;
want ook al onderdrukt hij zijn woede op dezelfde dag,
dan toch houdt hij ook naderhand wrok in zijn borst, totdat hij (die) heeft gekoeld; maar jij, overweeg of je me zult redden”.

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

 ἦ γὰρ ὀΐοµαι ἄνδρα χολωσέµεν, ὃς µέγα πάντων
 Ἀργείων κρατέει καί οἱ πείθονται Ἀχαιοί·
80 κρείσσων γὰρ βασιλεὺς ὅτε χώσεται ἀνδρὶ χέρηϊ·
 εἴ περ γάρ τε χόλον γε καὶ αὐτῆµαρ καταπέψῃ,
 ἀλλά τε καὶ µετόπισθεν ἔχει κότον, ὄφρα τελέσσῃ,
 ἐν στήθεσσιν ἑοῖσι· σὺ δὲ φράσαι εἴ µε σαώσεις.»



want werkelijk, ik denk een man boos te zullen maken, die krachtig over alle
Grieken heerst, en hem gehoorzamen de Grieken;
80 want een koning is machtiger telkens wanneer hij boos is op een mindere man;
want ook al onderdrukt hij zijn woede op dezelfde dag,
dan toch houdt hij ook naderhand wrok in zijn borst, totdat hij (die) heeft gekoeld; maar jij, overweeg of je me zult redden”.

Slide 1 - Tekstslide

In welke regel (78-83) komt enjambement voor?

Slide 2 - Open vraag

Naar wie verwijst ἄνδρα (r. 78)?
Noteer de naam.

Slide 3 - Open vraag

Naar wie verwijst οἱ (r. 79)?
Noteer de naam.

Slide 4 - Open vraag

Naar wie verwijst σὺ (r. 83)?
Noteer de naam.

Slide 5 - Open vraag

Welke coniunctivus wordt gebruikt in r. 80-82?
(χώσεται, καταπέψῃ, τελέσσῃ)
A
finalis
B
futuralis
C
generalis
D
irrealis

Slide 6 - Quizvraag

In deze regels wordt onderscheid gemaakt tussen twee soorten woede.
Leg uit wat het verschil is.

Slide 7 - Open vraag

 Τὸν δ᾽ ἀπαµειβόµενος προσέφη πόδας ὠκὺς Ἀχιλλεύς·
  85 «Θαρσήσας µάλα εἰπὲ θεοπρόπιον ὅ τι οἶσθα·
 οὐ µὰ γὰρ Ἀπόλλωνα ∆ιῒ φίλον, ᾧ τε σύ, Κάλχαν,
 εὐχόµενος ∆αναοῖσι θεοπροπίας ἀναφαίνεις,
 οὔ τις ἐµεῦ ζῶντος καὶ ἐπὶ χθονὶ δερκοµένοιο
 σοὶ κοίλῃς παρὰ νηυσὶ βαρείας χεῖρας ἐποίσει
  90 συµπάντων ∆αναῶν, οὐδ᾽ ἢν Ἀγαµέµνονα εἴπῃς,
 ὃς νῦν πολλὸν ἄριστος Ἀχαιῶν εὔχεται εἶναι.»
En tot hem sprak ten antwoord de snelvoetige Achilles:
85 “Wees geheel gerust en vertel de godsspraak, welke je ook maar kent; 
want nee echt, bij de aan Zeus geliefde Apollo, tot wie biddend jij, Kalchas,
 aan de Grieken orakels openbaart,
niemand) zal, terwijl/zolang ik leef en op aarde mijn ogen open heb,
tegen jou bij de holle schepen zijn zware handen opheffen,
90 (niemand) van alle Grieken, zelfs niet als je Agamemnon noemt,
die nu vol trots beweert verreweg de beste van de Grieken te zijn”.

Slide 8 - Tekstslide

Θαρσήσας (85): verklaar het gebruik van de tijd.
A
het is ingressief
B
het is al afgerond
C
het geeft een toestand weer
D
het is eenmalig

Slide 9 - Quizvraag

ἐµεῦ ζῶντος καὶ ἐπὶ χθονὶ δερκοµένοιο (88):
Welk stilistisch middel herken je hier?

Slide 10 - Open vraag

Naar wie verwijst ἐµεῦ( r. 88)?
Noteer de naam.

Slide 11 - Open vraag

Naar wie verwijst σοὶ ( r. 89)?
Noteer de naam.

Slide 12 - Open vraag

Verklaar het gebruik van de modus van εἴπῃς (90):
A
ind - realis
B
ind - irrealis
C
conj- finalis
D
conj - futuralis

Slide 13 - Quizvraag

Καὶ τότε δὴ θάρσησε καὶ ηὔδα µάντις ἀµύµων·
 «Οὔτ᾽ ἄρ ὅ γ᾽ εὐχωλῆς ἐπιµέµφεται οὔθ᾽ ἑκατόµβης,
 ἀλλ᾽ ἕνεκ᾽ ἀρητῆρος, ὃν ἠτίµησ᾽ Ἀγαµέµνων
  95 οὐδ᾽ ἀπέλυσε θύγατρα καὶ οὐκ ἀπεδέξατ᾽ ἄποινα,
 τοὔνεκ᾽ ἄρ᾽ ἄλγε᾽ ἔδωκεν ἑκηβόλος ἠδ᾽ ἔτι δώσει·

En toen dus vatte de voortreffelijke ziener moed en sprak:
“Niet is hij dus ontevreden over een gelofte en niet over een plechtig offer,
maar vanwege de priester, die (lv) Agamemnon (ond) heeft beledigd,
95 – want niet heeft hij diens dochter vrij gelaten en niet de losprijs aangenomen –,Dáárom/vanwege hém dus heeft de van verre treffende leed gegeven en zal hij nog (erbij) geven;

Slide 14 - Tekstslide

Naar wie verwijst ὅ (r. 93)?
Noteer de naam.

Slide 15 - Open vraag

Naar wie verwijst ἀρητῆρος (r. 94)?
Noteer de naam.

Slide 16 - Open vraag

Naar wie verwijst ἑκηβόλος (r. 96)?
Noteer de naam.

Slide 17 - Open vraag

In r. 93 staat eerst Οὔτ᾽ en verderop οὔθ᾽.
Leg uit waarom er twee verschillende vormen worden gebruikt hier.

Slide 18 - Open vraag

ἠτίµησ'(94): verklaar het gebruik van de tijd.
A
het is ingressief
B
het is al afgerond
C
het geeft een toestand weer
D
het is eenmalig

Slide 19 - Quizvraag

elisie
krasis
tmesis
οὐδ᾽ (95)
ἀπεδέξατ᾽ (95)
τοὔνεκ᾽ (96)
ἄλγε᾽ (96)

Slide 20 - Sleepvraag

οὐδ᾽ ὅ γε πρὶν ∆αναοῖσιν ἀεικέα λοιγὸν ἀπώσει,
 πρίν γ᾽ ἀπὸ πατρὶ φίλῳ δόµεναι ἑλικώπιδα κούρην
 ἀπριάτην ἀνάποινον, ἄγειν θ᾽ ἱερὴν ἑκατόµβην
100 ἐς Χρύσην· τότε κέν µιν ἱλασσάµενοι πεπίθοιµεν.»

en niet zal hij (Apollo) eerder het afschuwelijke onheil voor de Grieken verdrijven,
dan dat ze aan haar geliefde vader het meisje met de levendige ogen hebben teruggegeven,
zonder betaling, zonder losprijs, en ze een heilig plechtig offer brengen
100 naar Chrysè: dan zouden we hem gunstig kunnen stemmen en hem op andere gedachten brengen”.

Slide 21 - Tekstslide

ἀεικέα λοιγὸν (97):
Leg in eigen woorden wat Kalchas hiermee bedoelt.

Slide 22 - Open vraag

ἀπὸ ... δόµεναι (98): hoe noemen we dit fenomeen?

Slide 23 - Open vraag

ἀπριάτην ἀνάποινον (99):
welk(e) stilistisch middel(en) herken je hier?
A
asyndeton
B
enjambement
C
hyperbool
D
tautologie

Slide 24 - Quizvraag

Naar wie verwijst µιν ( 100)?
Noteer de naam.

Slide 25 - Open vraag

Verklaar het gebruik van de modus van πεπίθοιµεν (100)
A
opt cupitivus (wens)
B
opt potentialis (mogelijkheid)
C
opt obliquus (indirecte rede)
D
conj finalis (doel)

Slide 26 - Quizvraag

Welke twee handelingen moeten de Grieken uitvoeren om Apollo gunstig te stemmen?

Slide 27 - Open vraag