M3.SE4

Door welke vaten vindt transport van glucose naar de wortels plaats?
A
alleen door houtvaten
B
alleen door bastvaten
C
door bastvaten en door houtvaten
D
door beide vaten niet
1 / 20
volgende
Slide 1: Quizvraag
Mens & NatuurMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Door welke vaten vindt transport van glucose naar de wortels plaats?
A
alleen door houtvaten
B
alleen door bastvaten
C
door bastvaten en door houtvaten
D
door beide vaten niet

Slide 1 - Quizvraag

Koolstofdioxide en water worden door planten omgezet in glucose. In welke cellen van een blad kan deze omzetting plaatsvinden?
A
opperhuid en bladmoes
B
opperhuid en huidmondjes
C
bladmoes en huidmondjes
D
bladmoes en nerf

Slide 2 - Quizvraag

Plantencellen en Schimmelcellen hebben een vacuole.
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quizvraag

Welk voedselrelatie
schema is juist?
A
mijt --> plant <-- mens
B
mijt <-- plant <-- mens
C
mijt --> plant --> mens
D
mijt <-- plant --> mens

Slide 4 - Quizvraag

Waardoor kunnen wortelcellen zelf geen glucose maken?
A
ze kunnen geen water opnemen
B
ze kunnen geen zuurstof opnemen
C
ze kunnen geen CO2 opnemen
D
ze hebben geen bladgroenkorrels

Slide 5 - Quizvraag

Welke functie hebben
de wortels van een plant?
A
reserve water opslaan
B
reserve stoffen opslaan
C
reserve zonlicht opslaan
D
reserve zuurstof opslaan

Slide 6 - Quizvraag

Als er veel mijten van de bladeren van een plant eten, worden de vruchten minder groot.
Dit komt doordat de mijten:
A
glucose opeten
B
bladgroenkorrels opeten
C
water opnemen
D
zuurstof opnemen

Slide 7 - Quizvraag

Welke voedselkringloop
verloopt goed?
A
planten --> afvaleters --> reducenten --> mineralen
B
planten --> reducenten --> mineralen --> afvaleters
C
planten --> mineralen --> reducenten --> afvaleters
D
mineralen --> planten --> reducenten --> afvaleters

Slide 8 - Quizvraag

Muggen kunnen CO2 opsporen
bij een zoogdier in de buurt.
Waardoor bevat de lucht in de buurt van zoogdieren meer CO2
A
zoogdieren ademen CO2 uit
B
zoogdieren zweten CO2 uit

Slide 9 - Quizvraag

Wat is
één levenskenmerk?
A
bewegen
B
voortplanten
C
groeien
D
waarnemen

Slide 10 - Quizvraag

Hoe wordt een tabel met afkortingen en toelichtingen voor gedragsonderzoek genoemd?
A
protocol
B
ethogram
C
grafiek
D
lijst

Slide 11 - Quizvraag

Welke van de volgende invloeden is een abiotische factor.
A
soortgenoten
B
voedsel
C
regen
D
struiken

Slide 12 - Quizvraag

Tijdens een onderzoek gebruiken de dolfijnen gebaren om iets duidelijk te maken aan de onderzoekers.
Is dit sociaal gedrag?
A
ja
B
nee

Slide 13 - Quizvraag

De laag in het oog waar lichtprikkels worden omgezet in impulsen heet:

A
vaatvlies
B
netvlies
C
hoornvlies
D
iris

Slide 14 - Quizvraag

Welke van de genoemde spieren trekken samen bij weinig licht?
Wordt daardoor de pupil groot of klein?
A
Kringspieren trekken samen, de pupil wordt groot.
B
Lengtespieren trekken samen, de pupil wordt groot.
C
Kringspieren trekken samen, de pupil wordt klein.
D
Lengtespieren trekken samen, de pupil wordt klein.

Slide 15 - Quizvraag

In welk deel van een oor worden de geluidsprikkels omgezet in impulsen?
A
in de gehoorzenuw
B
in de gehoorbeentjes
C
in het trommelvlies
D
in het slakkenhuis

Slide 16 - Quizvraag

Hoe heet
onderdeel Q
A
grote hersenen
B
kleinehersenen
C
hersenstam
D
ruggenmerg

Slide 17 - Quizvraag

Door welke zenuwcellen worden de impulsen naar je spieren geleid?
A
bewegingszenuwcellen
B
schakelzenuwcellen
C
gevoelszenuwcellen
D
tastzintuigcellen

Slide 18 - Quizvraag

Hormonen uit de hypofyse beïnvloeden de groei.
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quizvraag

In welke volgorde worden de impulsen bij een reflex geleid door de zenuwcellen?
A
bewegingszenuwcel -> schakelzenuwcel -> hersenen -> gevoelszenuwcel
B
gevoelszenuwcel -> schakelzenuwcel -> hersenen -> bewegingszenuwcel
C
gevoelszenuwcel -> schakelzenuwcel -> bewegingszenuwcel
D
bewegingszenuwcel -> schakelzenuwcel -> bewegingszenuwcel

Slide 20 - Quizvraag