M3 Spelling 3.8 en 4.8

Weektaak 49: spelling 
  • Je leert hoofdletters correct te gebruiken
  • Je leert waar je een apostrof, trema en accenttekens gebruikt
  • Je leert wat een spellingchecker is

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Weektaak 49: spelling 
  • Je leert hoofdletters correct te gebruiken
  • Je leert waar je een apostrof, trema en accenttekens gebruikt
  • Je leert wat een spellingchecker is

Slide 1 - Tekstslide

Spellingtypes
wat voor type ben jij ?
A
spellingkwijler Jij vindt spelling echt fantastisch !
B
spellingglijder Jij baalt echt van spelling. Je probeert het, maar vindt het lastig
C
spellingmijder Jij steekt je kop in het zand; je doet gewoon maar wat en hoopt op een goede afloop

Slide 2 - Quizvraag

De verdachte (worden)..... gisteren (herkennen) ...

A
wordt/herkent
B
wordt/herkend
C
werd/herkend
D
werd/herkent

Slide 3 - Quizvraag

toen hij een taxi (hebben)... (bestellen)
A
had/bestelt
B
had/besteld

Slide 4 - Quizvraag

(Vinden) ... je dat goed gedrag moet worden (belonen) ... ?
A
vind/beloont
B
vind/beloond
C
vindt/beloont
D
vindt/beloond

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Tekstslide

Welke zin is goed geschreven?
A
's Nachts komt de vampier.
B
'S nachts komt de vampier.

Slide 7 - Quizvraag

Met of zonder hoofdletter?
A
December
B
december

Slide 8 - Quizvraag

Met of zonder hoofdletter?

een kerstkaart
A
wel met hoofdletter
B
niet met hoofdletter

Slide 9 - Quizvraag

Met of zonder hoofdletter?

de efteling
A
wel met hoofdletter
B
niet met hoofdletter

Slide 10 - Quizvraag

Met of zonder hoofdletter?
A
paashaas
B
Paashaas

Slide 11 - Quizvraag

Met of zonder hoofdletter?
A
Pinksteren
B
pinksteren
C

Slide 12 - Quizvraag

Met of zonder hoofdletter?
A
Amsterdam
B
amsterdam

Slide 13 - Quizvraag

Weektaak 3.8
  • zelfstandig maken opdracht 3, 5, 7 a en b, 9
  • test jezelf spelling 3.8
  • totaalopdracht ( docent leest tekst voor )

Slide 14 - Tekstslide

Spelling 4.8

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Met welke spellingsregels heb jij moeite?

Slide 17 - Open vraag

Slide 18 - Tekstslide

Trema?
industriele
A
ja
B
nee

Slide 19 - Quizvraag

Trema?
poeziealbum
A
ja
B
nee

Slide 20 - Quizvraag

Trema?
financieel
A
ja
B
nee

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Tekstslide

é
ê
accent aigu 
accent grave
accent circonflexe
è

Slide 23 - Sleepvraag

Slide 24 - Tekstslide

Welke spelling is correct?
A
taxis
B
taxi's

Slide 25 - Quizvraag

Welke spelling is correct?
de fiets van Louis
bezitsvorm die eindigt op sisklank krijgt apostrof
(s, z, x)
A
Louis' fiets
B
Louis's fiets
C
Louis fiets
D
Louiss fiets

Slide 26 - Quizvraag

Waar is de apostrof goed geplaatst?
A
Lex's zusje
B
Lexs zusje
C
Lex' zusje

Slide 27 - Quizvraag

Wanneer gebruik je een apostrof?
A
Als één of meer letters zijn weggelaten
B
bij bezitsaanduidingen
C
na cijfers en afkortingen
D
alle antwoorden zijn goed

Slide 28 - Quizvraag

Opdracht: spelling 
Maak van hoofdstuk 3 en 4 'test jezelf'
Gebruik bij vragen It's Learning 

Slide 29 - Tekstslide