Eieren voor je geld
Economie voor bovenbouw kader & mavo (VMBO)

3.1 Wat zijn de kosten?

4 MAVO
3.1 Wat zijn de kosten?
1 / 60
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 60 slides, with interactive quizzes, text slides and 14 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

4 MAVO
3.1 Wat zijn de kosten?

Slide 1 - Slide

Lesdoelen 3.1
  • Wat voor kosten kan een bedrijf hebben?
  • Wat is het verschil tussen variabele- en vaste kosten?
  • Hoe bereken je de verkoopprijs en de consumentenprijs?

Slide 2 - Slide

Kosten

Slide 3 - Mind map

Slide 4 - Video

Slide 5 - Video

Productiefactoren worden beloond:


1   kapitaal                              rente
2   arbeid                                 loon   
3   natuur                                pacht (huur)
4   ondernemerschap      winst


Slide 6 - Slide

productiefactoren
Natuur 
grondstoffen en energie voor productie

Arbeid
noodzakelijke arbeid voor de productie

Kapitaal
huisvesting, machines, transportmiddelen

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Wat is de toegevoegde waarde van een product?
De waardeverhoging door bewerking (arbeid, tijd en energie).
  
Het product wordt steeds meer geschikt voor gebruik.


Slide 9 - Slide

Van inkoopprijs tot consumentenprijs

Inkoopprijs + brutowinstmarge = verkoopprijs


verkoopprijs + btw

= consumentenprijs

Slide 10 - Slide

Brutowinstmarge
Inkoopprijs + brutowinstmarge = verkoopprijs

Brutowinstmarge: het bedrag dat je optelt bij de inkoopprijs om de verkoopprijs te berekenen. Een deel daarvan gaat op aan bedrijfskosten.

Slide 11 - Slide

Consumentenprijs

verkoopprijs + btw = consumentenprijs

100%                + 21% = 121%


De consumentenprijs is de prijs die jij betaalt voor een product in de winkel.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Van verkoopprijs naar consumentenprijs
De verkoopprijs van een jas is € 125,00.
De btw is 21%.

De consumentenprijs (wat betaal je in de winkel):
€125,00 : 100 x 21 en dat tel je bij de €125,00 op OF €125,00 : 100 x 121

€ 125,00 : 100 x 21 = € 26,25
€ 125,00 + € 26,25 = € 151,25

Slide 14 - Slide

Terugrekenen van consumentenprijs naar verkoopprijs
De consumentenprijs van een product is € 159,95.
De btw is 21%.

De verkoopprijs:
€ 159,95 : 121 x 100 = € 132,19

Slide 15 - Slide

Vaste en variabele kosten
vaste kosten
  • huisvesting
  • rentekosten
  • personeelskosten?
  • contributies
variabele kosten
  • schoonmaak
  • wasserij
  • personeel?

Slide 16 - Slide

Berekening kostprijs per product

(aantal.producten)(vaste.kosten+variabele.kosten)

Slide 17 - Slide

MVO

Maatschappelijk verantwoord ondernemen
  • bedrijven houden zoveel mogelijk rekening met de gevolgen van de productie voor mens en milieu

Slide 18 - Slide

Produceren heeft gevolgen
Maatschappelijke opbrengsten, denk aan werkgelegenheid en welvaart.

Maatschappelijke kosten, denk aan de gevolgen voor het milieu.


Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Investeren

Investeren
Investeren:
Het kopen van nieuwe kapitaalgoederen, zoals machines, gereedschappen of gebouwen.
Bedoeld om meer, beter of goedkoper te kunnen produceren

Slide 21 - Slide

Restwaarde en afschrijving   

Kapitaalgoederen = kassa's, kledingrekken, etc.   

Overgebleven waarde = restwaarde   

Waardevermindering = afschrijving     


De formule voor afschrijving per jaar:   
Aanschafprijs nieuwe kapitaalgoed - Restwaarde
 -------------------------------------------------------         
Aantal gebruiksjaren (= economische levensduur)
Roberto heeft nu een auto van €10.000

Over 4 jaar wil hij een nieuwe auto kopen en die kost €20.000. 

Voor zijn oude auto ontvangt hij nog €5000.

Bereken de afschrijving per jaar.

€20.000 - €5.000
--------------------- = €3.750 per jaar
               4

Hoe doe je dat met een afschrijving per maand?

€20.000 - €5.000 
--------------------- = €333,33 per maand               
              (4x12 = 48)

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Video

Het filmpje wat je zojuist heb gezien is een........
A
kapitaalintensieve productie
B
Arbeidsintensieve productie

Slide 24 - Quiz

aanschafprijs - restwaarde
---------------------------------------- =
economische levensduur
A
investering
B
rente
C
waardevermeerdering
D
afschrijving

Slide 25 - Quiz

Wat is een afschrijving?
A
waardevermeerdering
B
boekwaarde
C
restwaarde
D
waardevermindering

Slide 26 - Quiz

Een groenteboer heeft een koeling van 8500 euro gekocht.
Hij doet er 4 jaar mee en krijgt er daarna nog 500 euro voor terug. Wat is de afschrijving per jaar?
A
€ 2200
B
€ 500
C
€ 2000
D
€ 8000

Slide 27 - Quiz

Noem de productiefactoren
A
Arbeid, Natuur en Kapitaal
B
Arbeid, Natuur, Kapitaal en Ondernemerschap
C
Arbeid, Natuur en Kapitaalgoederen
D
Arbeid, Natuur, Kapitaalgoederen en Ondernemerschap

Slide 28 - Quiz

De prijs is 60 euro exclusief 6% btw.
Bereken de prijs inclusief btw.

Slide 29 - Open question

De prijs is 83,49 euro inclusief 21% btw.
Bereken de prijs in euro's exclusief btw.

Slide 30 - Open question

De consumentenprijs is de verkoopprijs exclusief btw.
A
juist
B
onjuist

Slide 31 - Quiz

Wat is btw?
A
belasting toenemende waarde
B
belasting toegevoegde waarde
C
belasting toegevoegde winkel
D
belasting tegen waarde

Slide 32 - Quiz

Loonkosten zijn:
A
variabele kosten
B
vaste kosten

Slide 33 - Quiz

Variabele kosten zijn:
A
kosten die niet veranderen met de drukte in het bedrijf
B
kosten die wel veranderen met de drukte in het bedrijf

Slide 34 - Quiz

Waar staat MVO voor?
A
Maatschappelijk Voogdelijk Ondernemen
B
Miniscuul verantwoord overschot
C
Maatschappelijk verantwoord ondernemen

Slide 35 - Quiz

Investeren is:
A
Het kopen van nieuwe kapitaalgoederen
B
Het kopen van nieuwe consumptiegoederen
C
Het in dienst nemen van geschoolde werknemers
D
Het in dienst nemen van ongeschoolde werknemers

Slide 36 - Quiz

Wat heb je geleerd?

Slide 37 - Slide

De bakker heeft een nieuwe oven gekocht voor €2500.
Over 5 jaar verwacht hij een nieuwe te kopen voor €3000.
Hij verwacht de oude dan in te kunnen ruilen en er €750 voor te krijgen.
Bereken de afschrijving per jaar.
A
€600
B
€1250
C
€450
D
€350

Slide 38 - Quiz

Er zijn 4 productiefactoren, welk antwoord is geen productiefactor?
A
Natuur
B
Werk
C
Arbeid
D
Kapitaal

Slide 39 - Quiz

Wat voor kosten kan een bedrijf hebben?

Slide 40 - Open question

Wat is het verschil tussen variabele- en vaste kosten?

Slide 41 - Open question

Hoe bereken je de verkoopprijs en de consumentenprijs?

Slide 42 - Open question

Slide 43 - Link

Extra uitleg

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Video

Slide 46 - Video

Slide 47 - Video

Slide 48 - Video

Slide 49 - Video

Slide 50 - Video

Slide 51 - Video

Slide 52 - Video

Extra oefening

Slide 53 - Slide

1. Bekijk  bladzijde 281 als je moeite hebt met het berekenen van een nieuw saldo.

2. Bekijk opdracht 1 t/m 19 (excl. 4 + 5) op bladzijde 96 t/m 98 van 'Rekenen' en maak diegene die jij lastig vindt.

3. Bekijk opdracht 1 t/m 11 op bladzijde 92  van 'oefenopgaven' en maak diegene die jij lastig vindt.

Slide 54 - Slide

Extra uitdaging

Slide 55 - Slide

Het productieproces van een spijkerbroek

Slide 56 - Slide

Slide 57 - Link

Het productieproces speelt zich af over de hele wereld

Slide 58 - Slide

Examentraining
Daag jezelf uit en probeer opdracht 2 t/m 4 op bladzijde 100

Slide 59 - Slide

Dhr. McDonalds heeft een hamburgerrestaurant. Elke dag verkoopt hij 2000 hamburgers . De hamburgers koopt hij voor €1.00 in. De verkoopprijs van een hamburger is €1.50. Daarnaast moet hij ook loon betalen en een pand huren, dit kost hem €800,- per dag. Op de hamburgers zit 6% BTW.

Bereken:
1. Omzet 2. Brutowinst 3. Nettoresultaat 4. Consumentenprijs

Slide 60 - Open question