This lesson contains 72 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Proefwerk 5 - kader 3
Slide 1 - Slide
LEZEN
Slide 2 - Slide
Noteer twee signaalwoorden waaraan je een mening (standpunt) herkent.
Slide 3 - Open question
Noteer twee signaalwoorden waaraan je een argument herkent.
Slide 4 - Open question
Noteer twee signaalwoorden waaraan je een conclusie herkent.
Slide 5 - Open question
Lees (en beluister) de tekst.
Slide 6 - Slide
Welke mening heeft de schrijver over gamen?
A
Gamen is populair.
B
Gamen is goed voor je.
C
Op scholen moeten we in de les gamen.
D
Gamen heeft positieve effecten op lichaam en geest.
Slide 7 - Quiz
Welk(e) argument(en) geeft de schrijver voor zijn mening 'op scholen moeten we in de les gamen'?
A
Gamen is populair.
B
Gamen is goed voor je.
C
Dat gamen goed voor je kan zijn, wordt vaak vergeten.
D
Gamen heeft positieve effecten op lichaam en geest.
Slide 8 - Quiz
Wat is het verband tussen de alinea's 2, 3 en 4?
A
tegenstellend verband
B
opsommend verband
C
chronologisch verband
D
oorzaak-gevolg
Slide 9 - Quiz
Welke voorbeelden staan in alinea 2?
Slide 10 - Open question
Waarvan zijn dit voorbeelden?
Slide 11 - Open question
Welke argumenten staan in alinea 3?
A
Een chirurg uit NY speelt een uur voordat hij aan een operatie begint een game om zo zijn fijne motorriek te oefenen.
B
Gamen is goed voor je geheugen, intelligentie en je fijne motoriek.
Slide 12 - Quiz
Leg in eigen woorden uit waarom de chirurg uit alinea 3 voor een operatie op een Xbox speelt.
Slide 13 - Open question
Welke twee argumenten staan in alinea 4?
A
- Sporters kunnen makkelijker nieuwe manieren en strategieën uitproberen.
- Ze vergroten hun wilskracht, doorzettingsvermogen en reactievermogen.
B
- Je hersenen moeten zich snel aanpassen.
- Een bijkomstig voordeel is dat je sneller kunt reageren in andere situaties, zoals in het verkeer.
C
- Een bijkomstig voordeel is dat je sneller kunt reageren in andere situaties, zoals in het verkeer.
- In games moet je snel op bepaalde zaken reageren.
Slide 14 - Quiz
Aan welk signaalwoord kun je zien dat alinea 5 het slot is?
Slide 15 - Open question
Wat geeft de schrijver in het slot?
A
Hij geeft alleen een conclusie.
B
Hij herhaalt zijn argumenten.
C
Hij herhaalt zijn mening en argumenten.
D
Hij herhaalt zijn mening en geeft een conclusie.
Slide 16 - Quiz
WOORDENSCHAT
Slide 17 - Slide
Wat betekent kwaliteit in:
De kwaliteit van het beeld van de beamer is erg slecht.
Slide 18 - Open question
Wat betekent expliciet in:
Roken op het schoolplein is expliciet verboden.
Slide 19 - Open question
Wat betekent de aanhouder wint in:
'De aanhouder wint', zei mijn oma altijd.
Slide 20 - Open question
Wat betekent beheersen in:
De docent wil checken of de leerlingen de examenstof beheersen.
Slide 21 - Open question
Wat betekent zodanig in:
Het toneelstuk was zodanig lang dat ik in slaap viel.
Slide 22 - Open question
Wat betekent evenwicht in:
Evenwicht is belangrijk wanneer je fietst op een eenwieler.
Slide 23 - Open question
Wat is de betekenis van:
sleep het juist antwoord naar de woordgroep
bekend bij het publiek
gerepareerd
openbaar
überhaupt
Slide 24 - Drag question
Wat is de betekenis van:
sleep het juist antwoord naar de woordgroep
hinderen
gerepareerd
lastig vallen
überhaupt
Slide 25 - Drag question
Wat is de betekenis van:
sleep het juist antwoord naar de woordgroep
in het algemeen
gerepareerd
fouten herstellen
überhaupt
Slide 26 - Drag question
Wat is de betekenis van:
sleep het juist antwoord naar de woordgroep
gemaakt
gerepareerd
fouten herstellen
het gaat om
Slide 27 - Drag question
Wat is de betekenis van:
sleep het juist antwoord naar de woordgroep
repeteren
herhalen
fouten herstellen
het gaat om
Slide 28 - Drag question
Wat is de betekenis van:
sleep het juist antwoord naar de woordgroep
een kwestie van
natuurlijk
fouten herstellen
het gaat om
Slide 29 - Drag question
Is de zin ‘hij stikte bijna van het lachen’ in de tekst hiernaast een understatement, overdrijving of geen van beide? Leg je antwoord uit.
Slide 30 - Open question
GRAMMATICA
Slide 31 - Slide
Tot welke woordsoort hoort het woord gaat?
Volgens mij gaat Merijn die tafeltenniswedstrijd op zijn sloffen winnen.
A
ww
B
vz
C
zn
D
bn
Slide 32 - Quiz
Tot welke woordsoort hoort het woord Merijn?
Volgens mij gaat Merijn die tafeltenniswedstrijd op zijn sloffen winnen.
A
ww
B
vz
C
zn
D
bn
Slide 33 - Quiz
Tot welke woordsoort hoort het woord tafeltenniswedstrijd?
Volgens mij gaat Merijn die tafeltenniswedstrijd op zijn sloffen winnen.
A
ww
B
vz
C
zn
D
bn
Slide 34 - Quiz
Tot welke woordsoort hoort het woord op?
Volgens mij gaat Merijn die tafeltenniswedstrijd op zijn sloffen winnen.
A
ww
B
vz
C
zn
D
bn
Slide 35 - Quiz
Tot welke woordsoort hoort het woord winnen?
Volgens mij gaat Merijn die tafeltenniswedstrijd op zijn sloffen winnen.
A
ww
B
vz
C
zn
D
bn
Slide 36 - Quiz
Tot welke woordsoort hoort het woord kleren?
Wat voor kleren droegen de mensen die in de middeleeuwen leefden?
A
lw
B
vz
C
zn
D
bn
Slide 37 - Quiz
Tot welke woordsoort hoort het woord de?
Wat voor kleren droegen de mensen die in de middeleeuwen leefden?
A
lw
B
vz
C
zn
D
bn
Slide 38 - Quiz
Tot welke woordsoort hoort het woord mensen?
Wat voor kleren droegen de mensen die in de middeleeuwen leefden?
A
lw
B
vz
C
zn
D
bn
Slide 39 - Quiz
Tot welke woordsoort hoort het woord in?
Wat voor kleren droegen de mensen die in de middeleeuwen leefden?
A
lw
B
vz
C
zn
D
bn
Slide 40 - Quiz
Tot welke woordsoort hoort het woord middeleeuwen?
Wat voor kleren droegen de mensen die in de middeleeuwen leefden?
A
lw
B
vz
C
zn
D
bn
Slide 41 - Quiz
SPELLING
Slide 42 - Slide
Noteer het meervoud van het woord.
vezel
Slide 43 - Open question
Noteer het meervoud van het woord.
musicus
Slide 44 - Open question
Noteer het meervoud van het woord.
politicus
Slide 45 - Open question
Noteer het meervoud van het woord.
idee
Slide 46 - Open question
Noteer het meervoud van het woord.
kaasschaaf
Slide 47 - Open question
Noteer het meervoud van het woord.
mango
Slide 48 - Open question
Noteer het meervoud van het woord.
museum
Slide 49 - Open question
Noteer het meervoud van het woord.
piano
Slide 50 - Open question
Noteer het meervoud van het woord.
bacterie
Slide 51 - Open question
Noteer het meervoud van het woord.
tgv
Slide 52 - Open question
Noteer het meervoud van het woord.
cv
Slide 53 - Open question
Wat vul je in op de open plaats?
arti___el
A
c
B
cc
C
k
D
kk
Slide 54 - Quiz
Wat vul je in op de open plaats?
bios___oop
A
c
B
cc
C
k
D
kk
Slide 55 - Quiz
Wat vul je in op de open plaats?
fun___tie
A
c
B
cc
C
k
D
kk
Slide 56 - Quiz
Wat vul je in op de open plaats?
___ombineren
A
c
B
cc
C
k
D
kk
Slide 57 - Quiz
Wat vul je in op de open plaats?
___opie
A
c
B
cc
C
k
D
kk
Slide 58 - Quiz
Wat vul je in op de open plaats?
___ommissie
A
c
B
cc
C
k
D
kk
Slide 59 - Quiz
Wat vul je in op de open plaats?
a___u
A
c
B
cc
C
k
D
kk
Slide 60 - Quiz
Noteer de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes.
Kees (bereiden) straks een ontbijt voor zijn vriendin.
Slide 61 - Open question
Noteer de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes.
Bij het ontbijt hoort een (koken) eitje.
Slide 62 - Open question
Noteer de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes.
Afgelopen vrijdag (oogsten) Wendy veel succes op de muziekavond met haar lied.
Slide 63 - Open question
Noteer de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes.
Het was een (ontroeren) lied.
Slide 64 - Open question
Noteer de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes.
Wij waren (verdwalen) tijdens onze busreis.
Slide 65 - Open question
Noteer de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes.
Het was namelijk een slecht (aanduiden) route die de buschauffeur had gekregen.
Slide 66 - Open question
Sleep het juiste voorzetsel naar de open plaats.
Ben kan heel erg opzien sollicitatiegespekken.
__________
tegen
met
voor
aan
onder
boven
naar
Slide 67 - Drag question
Sleep het juiste voorzetsel naar de open plaats.
Christel ergert zich vaak haar zusje.
__________
tegen
met
voor
aan
onder
boven
naar
Slide 68 - Drag question
Sleep het juiste voorzetsel naar de open plaats.
Mijn baas heeft veel aandacht de vaste klanten.
__________
tegen
met
voor
aan
onder
boven
naar
Slide 69 - Drag question
Hoe denk je dat je deze test hebt gemaakt? Is het voldoende? Leg uit.
Slide 70 - Open question
Wat heb jij nog nodig of moet je nog doen om het proefwerk goed te maken?