2 havo H4 Lezen

H4 Lezen: feiten, meningen en argumenten
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

H4 Lezen: feiten, meningen en argumenten

Slide 1 - Slide

Week
onderdeel
5 t/m 9 juni
H4 lezen
12 t/m 16 juni
H5 lezen
19 t/m 23 juni
H6 lezen
26 t/m 28 juni
Oefenen voor de toets
Vanaf donderdag 29 juni
toetsweek
Planning

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
  • Je kunt onderscheid maken tussen standpunten en argumenten.
  • Je kunt tekstverbanden herkennen aan de hand van signaalwoorden.
H4 Lezen (p. 108)

Slide 3 - Slide

Startopdracht
Neem deze woorden over:
aantrekkelijk – belachelijk – blauwe tong – blokjespatroon – eng – kaal hoofd – lelijk – mooi – oorbellen – piercings – walgelijk – zwarte baard

Slide 4 - Slide

Feit of mening?
'Wegens gesjoemel ontslagen directeur vangt 350.000 euro'
A
Feit
B
Mening

Slide 5 - Quiz

"Harry Styles betoverend en charismatisch in ArenA "
A
Feit
B
Mening

Slide 6 - Quiz

Een feit is iets waarvan je kunt controleren of het waar of onwaar is.

Voorbeeld:
  • Het paleis op de Dam staat in Amsterdam.
  • Het paleis op de Dam heeft een knaloranje voordeur.

De eerste zin is een voorbeeld van een waar feit; de tweede zin is een voorbeeld van een onwaar feit. Je kunt beide feiten controleren door naar de Dam in Amsterdam te gaan.

Een mening of standpunt is wat iemand van iets vindt. 

Met iemands mening kun je het eens of oneens zijn. 

Een mening herken je soms (maar lang niet altijd!) aan signaalwoorden als ik vind, volgens mij, lijkt mij, naar mijn mening, mijns insziens.

Slide 7 - Slide

Feit of mening?
"Guardiola vindt dat spelers van City niet arrogant mogen worden"
A
feit
B
mening

Slide 8 - Quiz

"Het zat er al een tijdje aan te komen: Netflix-abonnees die vrienden en familie buiten hun eigen huishouden mee laten liften op hun account moeten maandelijks extra gaan betalen."
A
feit
B
mening

Slide 9 - Quiz

Formuleer een feit over de zomervakantie.

Slide 10 - Open question

Formuleer een mening over de zomervakantie.

Slide 11 - Open question

argument
Met een argument ondersteun je je mening. 
Signaalwoorden waaraan je argumenten kunt herkennen, zijn: 
omdat, want, namelijk en immers.
Voorbeeld:
  • Je zou dat blauwe jasje aan moeten doen voor het Lentefeest. (= mening). Dat staat je namelijk geweldig! (= argument)

Slide 12 - Slide

Formuleer een argument bij je mening over de zomervakantie.

Slide 13 - Open question

Ik denk dat ik nu wel kan herkennen wanneer er sprake is van een feit of een mening.
A
Ja
B
Nee

Slide 14 - Quiz

Opdrachten
havo maak opdracht 1  
(p. 108-109.) 

vwo: maak opdracht 1 en 2 
(p. 108-109)



Slide 15 - Slide

Herhalen theorie H4 Lezen
  • Wat is het verschil tussen een mening en een argument?

  • Aan welke signaalwoorden kun je een argument vaak herkennen?

Slide 16 - Slide