hst 2 paragraaf 5 "zure stoffen en basische stoffen bij elkaar"

hst 2.5 "zure stoffen en basische stoffen bij elkaar"
1 / 31
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

hst 2.5 "zure stoffen en basische stoffen bij elkaar"

Slide 1 - Slide

leerdoelen

2.5.1 Je kunt uitleggen dat neutraliseren en ontkalken zuur-basereacties zijn.
2.5.2 Je kunt van een gegeven zuur-basereactie het reactieschema geven.
2.5.3 Je kunt een indicator gebruiken om met een kleuromslag het eindpunt van een neutralisatiereactie zichtbaar te maken.
2.5.4 Je kunt uit het resultaat van een titratie de concentratie van een zure of basische oplossing berekenen.

Slide 2 - Slide

Vandaag

Herhaling voorgaande paragrafen



Slide 3 - Slide

Ontzuren
Als je een basische stof aan een zure stof toevoegd, noem je dat ontzuren. Je brengt de pH van een lage waarde hogerop door er een stof met een hogere pH aan toe te voegen. 


Slide 4 - Slide

Neutraliseren
Een zure oplossing kun je neutraal maken door er een basische stof aan toe te voegen tot de pH 7 wordt. 

Dat punt noem je het omslagpunt.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Omslagpunt door titratie
Het omslagpunt kun je zichtbaar maken. Je doet dit door een indicator voor een basische stof aan een zuur toe te voegen. 

Je ziet dus eerst niets aan de stof. Maar op het punt dat de zure stof in een base gaat veranderen , geeft de indicator een kleur verandering. 

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Titreren
Je ziet dus dat je bij titreren nauwkeurig de begin en de eindstand van de base af moet lezen. Je moet natuurlijk weten hoeveel base je bij het zuur hebt gevoegd. 

Als je de eindstand van de beginstand aftrekt heb je de hoeveelheid base die je hebt gebruikt. Hiermee kun je de concentratie uitrekenen. 

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Concentratie berekenen
Kruislings vermenigvuldigen




De verhouding van 1 mL natronloog = 55 mg azijnzuur is gegeven. 

Slide 11 - Slide

Voorbeeld 1
Azijn bevat azijnzuur. Dit kun je neutraliseren door er natronloog aan toe te voegen. 

Gegeven: 1 mL natronloog = 58 mg azijnzuur. 
Gevraagd: Hoeveel azijnzuur bevat de oplossing als je 18 mL natronloog nodig hebt om hem te neutraliseren. 



Natronloog is een basische oplossing die je kunt maken door vloeibare gootsteenontstopper op te lossen. 

Slide 12 - Slide

Uitwerking
Gegeven: 1 mL natronloog = 58 mg azijnzuur.
Gevraagd: Hoeveel azijnzuur bevat de oplossing als je 18 mL natronloog nodig hebt om hem te neutraliseren. 

Slide 13 - Slide

practicum CO2
Wat verwacht je bij het toevoegen van fenoftaleïne aan kalkwater?
Wat zit er voor stoffen in je adem?
Waar reageert deze stof mee?
Wat valt je op aan de pH van de oplossing?


Slide 14 - Slide

Aan de slag
Lees 2.5 en maak de opdrachten 

Slide 15 - Slide

Als de aarde veel minder water had was deze
A
niet bewoonbaar.
B
wel bewoonbaar.

Slide 16 - Quiz

Welke kleur krijgt rodekoolsap als je er een zuur aan toevoegt?
A
Roze
B
Groen
C
Paars
D
Kleurloos

Slide 17 - Quiz

Welke kleur krijgt rodekoolsap als je er een neutrale stof aan toevoegt?
A
Roze
B
Groen
C
Paars
D
Kleurloos

Slide 18 - Quiz

Welke kleur krijgt rodekoolsap als je er een base aan toevoegt?
A
Roze
B
Groen
C
Paars
D
Kleurloos

Slide 19 - Quiz

Welke kleur wordt fenoftaleine als hij met een zuur wordt gemengt?
A
Wit
B
Kleurloos
C
Roze
D
Rood

Slide 20 - Quiz

Welk van de onderstaande schoonmaakmiddelen is een zuur schoonmaakmiddel?
A
Groene zeep
B
Ammonia
C
Gootsteenontstopper
D
Schoonmaakazijn

Slide 21 - Quiz

Welke kleur geeft een rood lakmoespapiertje in basisch milieu?
A
Rood
B
Blauw
C
Paars
D
Groen

Slide 22 - Quiz

Zeep verwijdert vuil en vetvlekken.
Bij het wassen hechten
zeepdeeltjes aan vuildeeltjes.
Welke tekening is juist?
A
tekening 1
B
tekening 2
C
tekening 3
D
tekening 4

Slide 23 - Quiz

Op een fles verfverdunner staat:
Licht ontvlambaar. Schadelijk bij inademing, opname door de mond en aanraking met de huid.
Welke twee pictogrammen horen op de fles verfverdunner te staan?
D
C
B
A
A
pictogram A
B
pictogram B
C
pictogram C
D
pictogram D

Slide 24 - Quiz

Hoe zuurder een oplossing is hoe ... de pH
A
hoger
B
lager

Slide 25 - Quiz

Met een zuur schoonmaakmiddel kan ik?
A
vet verwijderen
B
de vaat wassen
C
ramen lappen
D
kalk verwijderen

Slide 26 - Quiz

met een basisch schoonmaakmiddel kan ik?
A
vet verwijderen
B
cement van tegels halen
C
autolak poetsen
D
waterkoker ontkalken

Slide 27 - Quiz

Welke functies zou water niet kunnen hebben?
A
Schoonmaakmiddel
B
Spoelmiddel
C
Oplosmiddel
D
Warmte-transportmiddel

Slide 28 - Quiz

Bij het lijmen moet je even wachten, wat verdampt er tijdens het wachten?
A
Het bindmiddel in de lijm
B
Het oplosmiddel in de lijm
C
Het water rond de plakplaats

Slide 29 - Quiz

De aardappels koken.
A
Waar.
B
Niet waar.

Slide 30 - Quiz

Het water in beken, rivieren, meren en sloten is
A
grondwater.
B
oppervlaktewater.
C
zeewater.
D
zuiver,

Slide 31 - Quiz