What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Voorbereiding SO
Bijvoeglijk naamwoord
H2 - grammatica woordsoorten
1 / 33
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
This lesson contains
33 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Bijvoeglijk naamwoord
H2 - grammatica woordsoorten
Slide 1 - Slide
Rijtje 1
Rijtje 2
Gouden
Bijzondere
Kartonnen
Stoute
Grandioze
Houten
Mooie
Plastic
Rode
Metalen
Slide 2 - Drag question
Bijvoeglijk naamwoord
- vertelt iets over een zelfstandig naamwoord
- Kan voor of achter het znw staan.
Een
stoere
filmster
Het doosje is
blauw
.
Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
- zegt van welke stof iets (znw) gemaakt is.
Een
gouden
horloge
De
plastic
tas
Slide 3 - Slide
Bijvoeglijk naamwoord
- kan een korte vorm (zonder -e) of lange vorm hebben (met een -e)
knap - knappe
Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
- heeft maar één vorm en eindigt meestal op -en
koperen, houten
- maar niet altijd!
aluminium, plastic
Slide 4 - Slide
Vul in:
het .... meisje (aardig)
Slide 5 - Open question
Vul in:
een .... meisje (aardig)
Slide 6 - Open question
Bij een het-woord waar 'het' voor staat gebruik je de:
A
korte vorm
B
lange vorm
Slide 7 - Quiz
Bij een het-woord waar 'een' voor staat gebruik je de:
A
korte vorm
B
lange vorm
Slide 8 - Quiz
Vul in:
de .... basketballer (lang)
Slide 9 - Open question
Vul in:
een .... basketballer (lang)
Slide 10 - Open question
Bij een de-woord gebruik je altijd de:
A
korte vorm
B
lange vorm
Slide 11 - Quiz
Bijvoeglijk naamwoord
- kent de 'trappen van vergelijking'
stellende trap:
knap
vergrotende trap:
knapper
overtreffende trap:
knapst
Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
- kent niet de trappen van vergelijking
Slide 12 - Slide
De leerlingen uit 1Va zijn leergierig.
A
stellende trap
B
vergrotende trap
C
overtreffende trap
Slide 13 - Quiz
De jongens uit 1Va zijn het leergierigst.
A
stellende trap
B
vergrotende trap
C
overtreffende trap
Slide 14 - Quiz
De meiden uit 1Va zijn leergieriger dan de jongens.
A
stellende trap
B
vergrotende trap
C
overtreffende trap
Slide 15 - Quiz
Bijvoeglijk naamwoord
- kan gemaakt zijn van een werkwoord.
De
gebroken
kom
Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
- kan niet gemaakt zijn van een werkwoord.
Het
aluminium
tennisracket
Slide 16 - Slide
Gebakken broden
A
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord gemaakt van een werkwoord
Slide 17 - Quiz
linnen broeken
A
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord gemaakt van een werkwoord
Slide 18 - Quiz
gevouwen lakens
A
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord gemaakt van een werkwoord
Slide 19 - Quiz
Grammatica zinsdelen
onderwerp
Slide 20 - Slide
De persoonsvorm is altijd....
A
een persoon
B
een werkwoord
Slide 21 - Quiz
Hoe vind je de persoonsvorm in de zin?
(er zijn meerdere antwoorden goed!)
A
Maak van enkelvoud meervoud of andersom, het werkwoord dat verandert = persoonsvorm
B
Maak van enkelvoud meervoud of andersom, het woord dat verandert = persoonsvorm
C
Maak van tegenwoordige tijd verleden tijd of andersom. Het werkwoord dat verandert = persoonsvorm
D
Maak de zin vragend. Het eerste woord in de vraagzin = persoonsvorm
Slide 22 - Quiz
Hoe vaak kijk jij naar Netflix?
Wat is de persoonsvorm?
Slide 23 - Open question
Mijn ouders zouden graag willen dat de scholen weer opengaan.
Wat is de persoonsvorm?
Slide 24 - Open question
Het onderwerp (o
w)
:
- geeft aan
wie
of
wat
iets doet in de zin.
- is een
mens
, dier, ding, plant of eigennaam of het verwijst naar een mens, dier, ding, plant of eigennaam.
- heeft
ALTIJD
hetzelfde getal als de persoonsvorm. Ze staan dus allebei in het enkelvoud OF allebei in het meervoud.
- begint nooit met een voorzetsel.
Slide 25 - Slide
Hoe vind je het onderwerp (o
w)
?
1. Verander de persoonsvorm van getal. (van
enkelvoud
maak je dus meervoud of
andersom
)
Het woord dat mee moet veranderen, is het onderwerp
2. Stel de vraag wie of wat + persoonsvorm?
Het antwoord op deze vraag is het onderwerp
Slide 26 - Slide
de vervelende docenten
Kan dit het onderwerp van een zin zijn?
A
ja
B
nee
Slide 27 - Quiz
wie
Kan dit het onderwerp van een zin zijn?
A
ja
B
nee
Slide 28 - Quiz
Wat is het onderwerp?
Na school gingen de leerlingen naar huis.
Slide 29 - Open question
Wat is het onderwerp?
Gelukkig ruimde Sjoerd zijn spullen meteen op.
Slide 30 - Open question
Wat is het onderwerp?
Welk deel van de stad werd door de orkaan verwoest?
Slide 31 - Open question
Wat is het onderwerp?
Tijdens het eten las mijn vader de krant voor.
Slide 32 - Open question
persoonsvorm (pv)
onderwerp (ow)
eet
Piet
vallen
de stoel
de hond
sliep
de rozen
bloeide
Slide 33 - Drag question
More lessons like this
§4 Bijvoeglijk naamwoord
December 2022
- Lesson with
24 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
1V - bijvoeglijk naamwoord
October 2022
- Lesson with
23 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
1 & 2 havo- bijvoeglijk naamwoord
December 2021
- Lesson with
23 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
Gramm: bijvoeglijk naamwoord HS
January 2023
- Lesson with
20 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
H2 grammatica woordsoorten (bijvoeglijk naamwoord) zelfstandig doorlopen.
November 2021
- Lesson with
23 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
1V - bijvoeglijk naamwoord
November 2022
- Lesson with
22 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
1V - bijvoeglijk naamwoord
May 2023
- Lesson with
23 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
Grammatica - bijvoeglijk naamwoord
February 2021
- Lesson with
23 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1