Rekenen NU PW/OA 5.4

Rekenen Hoofdstuk 5.4

1 / 18
next
Slide 1: Slide
RekenenMBOStudiejaar 1

This lesson contains 18 slides, with text slides.

Items in this lesson

Rekenen Hoofdstuk 5.4

Slide 1 - Slide

Mededelingen OA2
Planning Rekenen - zie TEAMS - bestanden!                               Gebruik REKENMACHINE toegestaan!

Instaptoets:
85% of hoger = zelfstandig werken tijdens de les aan paragraaf 6 en de examenopdrachten
70% of hoger = zelfstandig werken tijdens de les aan paragraaf 1 t/m 6
Minder dan 70% = uitleg volgen en paragraaf 1 t/m 6 maken.
Minder dan 40% = uitleg volgen, paragraaf 1 t/m 6 maken en de 'rekenen-niveau' - les volgen!

Hoe ontstaat je cijfer voor deze periode? Cijfer toets H5 + opdrachten H5 hebben gemaakt.
  • Minimaal 55% behaald voor paragraaf 5.1 t/m 5.6 = 1 punt extra
  • Min 85% op instaptoets = alleen 5.6 +  examenopdrachten maken.

Slide 2 - Slide

Mededelingen PW2
Planning Rekenen - zie TEAMS - bestanden!                               Gebruik REKENMACHINE toegestaan!

Hoe ontstaat je cijfer voor deze periode? 

Cijfer toets H5 + opdrachten H5 hebben gemaakt.
  • Minimaal 55% behaald voor paragraaf 5.1 t/m 5.6 = 1 punt extra

Slide 3 - Slide

Hoofdstuk 5 Verhoudingen
5.1 Verhoudingen
5.2 Verhoudingstabellen
5.3 Verhoudingstabellen met tussenstap
5.4 Vergelijken met verhoudingstabellen
5.5 Verhouding en schaal
5.6 Gemengde opdrachten
Oefentoets Hoofdstuk 5

Slide 4 - Slide

Lesdoelen 5.4
  • Je leert prijzen of hoeveelheden vergelijken met behulp van een verhoudingstabel.

Slide 5 - Slide

Vergelijken
Wanneer je prijzen of hoeveelheden vergelijkt, kun je verhoudingstabellen gebruiken.
Je rekent de prijzen of hoeveelheden terug of door naar hetzelfde getal.

Slide 6 - Slide

Wat is in verhouding goedkoper?
30 enveloppen voor € 2,45 of 20 enveloppen voor € 1,69?

Maak gebruik van 2 verhoudingstabellen.

30
10
2,45
?
20
10
1,69
?

Slide 7 - Slide

Wat is in verhouding goedkoper?
30 enveloppen voor € 2,45 of 20 enveloppen voor € 1,69?






30 enveloppen voor € 2,45 zijn in verhouding het goedkoopst.

Slide 8 - Slide

Bij de slager kost 200 gram biefstuk € 2,65. 
In de supermarkt kost 120 gram biefstuk € 1,45.
Waar is de biefstuk in verhouding het goedkoopst?

Maak gebruik van verhoudingstabellen!
200
2,65
?
120
1,45
?

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Vergelijken in één tabel
Je kunt in één tabel de prijs voor een hoeveelheid via het getal 1 of via een ander handig getal doorrekenen naar de prijs voor een andere hoeveelheid.

Slide 11 - Slide

De kaasboer verkoopt kaas van € 8,50 per 1000 gram.
Later zie je in de supermarkt dat een stuk kaas van 400 gram € 3,49 kost. Waar ben je in verhouding het goedkoopst uit?
Reken uit met één verhoudingstabel!
Denk aan de les van vorige week! Rekenen via 1 of en ander handig getal!
kaas in gr 
1000
400
prijs in €
8,50
???

Slide 12 - Slide

De kaasboer verkoopt kaas van € 8,50 per 1000 gram.
Later zie je in de supermarkt dat een stuk kaas van 400 gram € 3,49 kost. Waar ben je in verhouding het goedkoopst uit?





Bij de kaasboer kost 400 gram € 3,40.
Je bent daar in verhouding het goedkoopst uit.

kaas in gr 
1000

1
400
prijs in €
8,50

0,0085
3,40

Slide 13 - Slide

Oefenen
Demi wil ski's huren 
voor 10 dagen.
Laat zien welke piste
voor Demi het 
voordeligst is.
timer
2:00

Slide 14 - Slide

Oefenen
Demi wil ski's huren 
voor 10 dagen.
Laat zien welke piste
voor Demi het 
voordeligst is.

Slide 15 - Slide

Oefenen
Bij de notenwinkel
kun je walnoten in een
zakje of los kopen.
Je koop zoveel
mogelijk voor 10 euro.
Hoeveel gram
kun je kopen?
timer
2:00

Slide 16 - Slide

Oefenen
Bij de notenwinkel
kun je walnoten in een
zakje of los kopen.
Je koop zoveel
mogelijk voor 10 euro.
Hoeveel gram
kun je kopen?

Slide 17 - Slide

Zelfstandig werken
Wat
Paragraaf 5.4
Hoe
Zelfstandig met rekenmachine
Hulp
Uitleg in NU, vragen aan docent
Tijd
Overige lestijd + evt. thuis afmaken
Klaar?
Starten met 5.5 

Slide 18 - Slide