betrekkelijk vnw

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Betrekkelijk voornaamwoord

Welk woord is het betr. vnw en wat is het antecedent?

De sollicitant die als eerste reageerde, was ook de beste.

De sollicitant die als eerste reageerde, was ook de beste.

Er zijn mensen die al dertig jaar lid zijn van Onze Taal.

Er zijn mensen die al dertig jaar lid zijn van Onze Taal.

De stagiaire vertelde enthousiast over het plan dat zij ’s nachts bedacht had.

De stagiaire vertelde enthousiast over het plan dat zij ’s nachts bedacht had.

Een foldertje over Halloween, dat ik lees, heeft een spannende lay-out.

Een foldertje over Halloween, dat ik lees, heeft een spannende lay-out.

Fenna wilde graag naar de speeltuin, wat haar moeder een uitstekend idee vond.

Fenna wilde graag naar de speeltuin, wat haar moeder een uitstekend idee vond.

Ze zegt iets wat we nog niet wisten.

Ze zegt iets wat we nog niet wisten.

Het spannendste wat ik ooit heb gedaan, was van een hoge rots de zee inspringen. 

Het spannendste wat ik ooit heb gedaan, van een hoge rots de zee inspringen

Noteer het woord waarom het gaat en geef aan of het een betr. vnw  is     of een 

betr. vnw met ingesloten antecedent

Wat hij zegt, is volslagen onzin.

Wat hij zegt, is volslagen onzin.

wat = dat wat 

betrekkelijk vnw met ingesloten antecedent

Wie niet mee wil doen, kan hier op ons wachten.

Wie niet mee wil doen, kan hier op ons wachten.

wat = dat wat

betrekkelijk vnw met ingesloten antecedent

wie = degene die

wie = betr. vnw  met ingesloten antecedent

verschillende woordsoorten ...

wat =

A betr. vnw

B betr. vnw m.i.a.

C vrag. vnw

Wat wil jij doen tijdens het wachten op de bus?

wat =

A betr. vnw

B betr. vnw m.i.a.

C vrag. vnw

Wat wil jij doen tijdens het wachten op de bus?

wie =

A betr. vnw

B betr. vnw m.i.a.

C vrag. vnw

'Wie vindt hem nou een leuke vent?' vroeg Elsie aan haar vriendinnen.

wie =

A betr. vnw

B betr. vnw m.i.a.

C vrag. vnw

'Wie vindt hem nou een leuke vent?' vroeg Elsie aan haar vriendinnen.

wie =

A betr. vnw

B betr. vnw m.i.a.

C vrag. vnw

Wie de bal als eerste pakt, mag in het doel gaan staan.

wie =

A betr. vnw

B betr. vnw m.i.a.

C vrag. vnw

Wie de bal als eerste pakt, mag in het doel gaan staan.

dat =

A betr. vnw

B betr. vnw m.i.a.

C aanw. vnw

Wie de bal als eerste pakt, mag in dat doel gaan staan.

dat =

A betr. vnw

B betr. vnw m.i.a.

C aanw. vnw

Wie de bal als eerste pakt, mag in dat doel gaan staan.