Laatste les examen lezen & luisteren 3F

Examen: dinsdag 10 juni 
12.55-14.55 lokaal 215
1 / 46
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 3

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

Examen: dinsdag 10 juni 
12.55-14.55 lokaal 215

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Laatste les examen lezen & luisteren 3F

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Planning
- Herhaling lesstof
- Quizje
- klassikale oefening

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Reader blz. 49
  • Vul het tabel met begrippen in. 
  • Geef daarna een omschrijving van de woorden die eronder staan.
  • Over 10 minuten bespreken.

timer
10:00

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Reader blz. 49

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Het Cito-examen Lezen en Luisteren 3F
  • Je krijgt 120 minuten de tijd.
  • Je maakt het examen op de computer.
  • Je krijgt één totaalcijfer voor Lezen en Luisteren.
  • 50 à 60 meerkeuzevragen.
  • Je mag deze hulpmiddelen gebruiken:
    - Pen en papier
    - Verklarend woordenboek Nederlands

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Soorten examenvragen
  1. De meeste vragen testen of je begrijpt waar een tekst of fragment over gaat, of je hoofd- en bijzaken kunt onderscheiden, of de inhoud betrouwbaar is, enz.

  2. Af en toe krijg je een vraag over de betekenis van een woord of een zin.

Voorbeeld vraag over betekenis woord / zin

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Structuur van een tekst: Inleiding - kern - slot
Inleiding: aandacht van de lezer trekken/informeren waar de tekst over gaat.
Kern: Uitwerking van het onderwerp, meerdere alinea's, argumenten voor- en tegen, voorbeelden. (tussenkopjes/deelonderwerpen)
Slot: Conclusie / vraag/ herhaling standpunt

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Inleiding
De inleiding heeft één of meer van de volgende functies:
  • aandacht trekken van het publiek/de lezer
  • het publiek/ de lezer motiveren om de tekst te lezen of te blijven luisteren
  • informatie geven over wat komen gaat (introductie van het onderwerp)

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Welke functies kan een inleiding van een tekst hebben? Er zijn meerdere antwoorden goed.
A
Nieuwsgierig maken
B
Onderwerp introduceren
C
Conclusie geven
D
Aankondigen hoe de tekst in elkaar zit

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Kern
De kern bestaat vaak uit meer dan één alinea. 

Kenmerken van de kern:
  • Uitwerking van het onderwerp dat in inleiding genoemd is.
  • Deelonderwerpen met elk een eigen alinea.
  • In eerste zin vaak belangrijkste informatie.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

In de kern staat?
A
De conclusie
B
Het onderwerp
C
De deelonderwerpen

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Slot
Het laatste deel van een tekst heeft meestal één of meer van de volgende functies:
  • een samenvatting geven
  • een conclusie trekken
  • naar de toekomst kijken
  • een vraag meegeven aan de lezer of het publiek

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Welke functie kan een slot hebben? Meerdere antwoorden zijn goed.
A
Samenvatting geven
B
Conclusie trekken
C
Naar de toekomst kijken
D
Publiek motiveren om de tekst te lezen

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Vragen over onderwerp en hoofdgedachte
Onderwerp - waar gaat de tekst over in een of enkele woorden?

Hoofdgedachte - wat wordt er in één zin over dat onderwerp gezegd in de tekst ? (Ook wel: de kortst mogelijke samenvatting van de tekst)

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

In welk tekstdeel wordt de hoofdgedachte vaak herhaald of samengevat?
A
In de inleiding
B
In de lead
C
In de tweede alinea
D
In het slot

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Vragen over de functie van een tekstdeel
Bijvoorbeeld:
  1. Wat is de functie van de eerste vetgedrukte alinea?
  2. Wat is de bedoeling van het tekstdeel in het kader?

Let op:
  • De inhoud van de tekst
  • De plaats van een tekstdeel (inleiding / slot)
  • De vormgeving en manier van presenteren

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Vragen over tekstrelaties
Tekstverbanden
Wat voor een verband hebben twee of meerdere alinea's met elkaar?

Signaalwoorden
Woorden die een signaaltje afgeven waaraan je het tekstverband kunt herkennen.

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Conclusie
Tegenstelling
Reden / argument
Oorzaak-gevolg
hoewel
dus
kortom
doordat
echter
want
daarom
toch
desondanks
als gevolg van
omdat
concluderend
maar

Slide 20 - Drag question

This item has no instructions

Tekstdoelen
De schrijver van een tekst heeft altijd een doel. Dit noemen we het tekstdoel.
Het tekstdoel geeft aan wat de schrijver met zijn tekst wil bereiken.


Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Informeren
Instrueren
Overtuigen
Activeren
Amuseren
Betoog
Recept
Gebruiksaanwijzing
Nieuwsbericht
Interview
Ingezonden brief
Opiniestuk
Reclamefolder
Recensie
Achtergrondartikel
Stripboek
Roman

Slide 22 - Drag question

This item has no instructions

Standpunten en argumenten
Standpunt - de mening die iemand over een onderwerp heeft.
Ik vind dat... / Mijn mening is...

Argument - redenen waarmee je een ander overtuigt om er net zo over te denken.
Want, daarom, omdat, 

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Vragen over feiten en meningen - wat is het verschil tussen feiten en meningen?

Slide 24 - Open question

This item has no instructions

Vragen over toon en houding
De deelnemers aan een gesprek kunnen zich op verschillende manieren opstellen. Hun houding kan neutraal zijn, maar ook partijdig, kritisch, verontwaardigd, enthousiast of afwijzend. Dat merk je aan de inhoud van wat ze zeggen, en aan de toon waarop.

Voor een leestekst geldt eigenlijk hetzelfde. Iemand die kritisch is, spreekt of schrijft anders dan iemand die enthousiast is.

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Drogredenen

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Overhaaste generalisatie

'Hardlopen is helemaal niet gezond. Bij de marathon van vorige week is een man in elkaar gezakt en ter plekke overleden aan een hartaanval.'

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Cirkelredenering

'Dit kabinet maakt er echt een puinhoop van, want het kabinet doet helemaal niets goed!

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
'Sinds de jaren tachtig worden er computers gebruikt in het basisonderwijs. En sinds de jaren tachtig hebben kinderen minder parate kennis. Door het gebruik van computers op school hebben kinderen dus minder parate kennis.'

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Verkeerde vergelijking

'Het geschiedenisonderwijs kan beter worden afgeschaft. Wat gebeurd is, is gebeurd. Een versleten jas gooi je toch ook weg!'


Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Bespelen van het publiek
Je beweert zaken waartegen iemand moeilijk in kan gaan.

Je bent toch niet goed bij je hoofd als je daar wil wonen!

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Werklozen zijn te beroerd om te werken, dat zie je wel aan mijn buurman.
A
onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
B
verkeerde vergelijking
C
cirkelredenering
D
generalisatie

Slide 32 - Quiz

Op basis van te weinig gegevens stelt iemand een algemene regel vast
Supermarktmedewerkers moeten niet klagen als ze overuren maken, want winkeliers werken ook op koopavonden en zaterdag.
A
onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
B
verkeerde vergelijking
C
cirkelredening
D
generalisatie

Slide 33 - Quiz

er worden dingen met elkaar vergeleken die eigenlijk niet te vergelijken zijn
Iemand die niet vooraf een proefexamen maakt, haalt een slecht resultaat. Jim heeft een onvoldoende, dus hij heeft het proefexamen niet gemaakt.
A
onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
B
verkeerde vergelijking
C
cirkelredenering
D
generalisatie

Slide 34 - Quiz

Een foute conclusie trekken; een verkeerde voorstelling van oorzaak en gevolg.
“Ik ben geen kleptomaan, want ik steel niet.”
A
onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
B
verkeerde vergelijking
C
cirkelredenering
D
generalisatie

Slide 35 - Quiz

Een spreker of schrijver gebruikt bij een cirkelredenering de bewering als het argument zelf. Vaak geeft de spreker of schrijver een definitie of omschrijving van de bewering in zijn argument, zoals in onderstaand voorbeeld een niet-kleptomaan per definitie niet steelt.
Vrijheid van meningsuiting is belangrijk, want iedereen moet toch kunnen zeggen wat hij vindt?
A
Cirkelredenering
B
Generalisatie
C
Misbruik van autoriteit

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions

K3 is de allerleukste kindermuziek. Zelfs de koningin ging daar vroeger met de prinsesjes heen.
A
Cirkelredenering
B
Generalisatie
C
Verkeerd beroep op autoriteit

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

Hier wordt de volgende drogreden gebruikt:
A
onjuist beroep op autoriteit
B
Persoonlijke aanval
C
Verkeerde vergelijking

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

Messi staat in de reclame van Lays, dus dan zal de chips wel lekker zijn.
A
Drogreden: Verkeerde vergelijking
B
Drogreden: Onjuiste beroep op autoriteit
C
D
Drogreden: generalisatie

Slide 39 - Quiz

This item has no instructions

Fietsers zouden echt een helm moeten dragen, scooterrijders moeten dat ook.
A
Drogreden: Verkeerde vergelijking
B
Drogreden: Onjuiste beroep op autoriteit
C
D
Drogreden: Overhaaste generalisatie

Slide 40 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn aanwijzingen voor een betrouwbare tekst?
A
Voor- en tegenstanders komen allebei aan het woord.
B
De auteur of programmamaker neemt zelf een duidelijk standpunt in.
C
Feiten worden objectief beschreven en de bronnen worden vermeld.

Slide 41 - Quiz

This item has no instructions

Tips voor het examen Lezen en Luisteren
Voor het examen:
  1. Lees dagelijks een kwartiertje de krant (kan ook online)
  2. Kijk iedere dag naar het nieuws of een actualiteitenprogramma (Jinek, Nieuwsuur, EenVandaag
Tijdens het examen:
  1. Zorg dat je goed uitgerust bent.
  2. Lees de instructies (vooraf én bij de vragen) goed door.
  3. Neem je tijd.
  4. Baseer je antwoord op de tekst of het fragment.
  5. Lees alle antwoordmogelijkheden goed door.



Slide 42 - Slide

This item has no instructions

Pak je reader op blz. 51
Lees de vragen door bij het kijkfragment Arjen Lubach - webshops.
Klassikale opdracht.

Slide 43 - Slide

This item has no instructions

Slide 44 - Video

This item has no instructions

Slide 45 - Link

This item has no instructions

Slide 46 - Slide

This item has no instructions