Herhalingsboekje nakijken en oefenen

1 / 143
next
Slide 1: Slide
DuitsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

This lesson contains 143 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Welche Fragewörter
kennst du schon?

Slide 2 - Mind map

Waar naartoe =
A
Woher
B
Weshalb
C
Wohin
D
Worüber

Slide 3 - Quiz

Waar vandaan =
A
Wohin
B
Wieso
C
Wann
D
Woher

Slide 4 - Quiz

timer
1:00
... kommt Peter?
... hast du Geburtstag?
... reist du?
... ist das Wetter?
... weiß die Antwort?
Wer
Wohin
Wann
Woher
Wie

Slide 5 - Drag question

timer
1:00
.... bist du? Ich bin die Anna.
..... Handynummer hast du?
.... bleibst du nicht zu Hause?
.... gehst du nach Hause?
..... wohnst du? Ich wohne in Petten.
Wo
Weshalb
Welche
Wer
Wann

Slide 6 - Drag question

Frage ...
Wat is er op dit moment
in Duitsland
razend populair?

Slide 7 - Slide

Logo erklärt!
Sie sind ein krasser Trend auf TikTok und Instagram: 
Labubu-Figuren. 

Welche Taktik steckt hinter dem Hype und was macht die Figuren so beliebt?

Slide 8 - Slide

Labubu

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Link

Logo erklärt!

Welche 3 Tricks machen die Labubu-Figuren fame?

Slide 11 - Slide

Korrigieren!

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Link

Slide 14 - Slide

1. Auf welcher Seite steht die Plauderecke von Kapitel 6? Auf Seite...

Slide 15 - Open question

2. Welche Aufgabenummer hat der Text aus Kapitel 6 "Wie kann man schnell lernen"?

Slide 16 - Open question

3. Wie viele Seiten hat Kapitel 6 'Klasse Schule'?

Slide 17 - Open question

4. Was ist deine Lieblingszahl?

Slide 18 - Mind map

5. Wie viele Aufgaben hat Kapitel 6?

Slide 19 - Open question

6. Wie viele Aufgaben hat diese Aufgabe?

Slide 20 - Open question

Wie viele Buchstaben hat das deutsche Alphabet?
A
26
B
29
C
27
D
30

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Slide

8. In welches Klassenzimmer bist du jetzt?

Slide 23 - Open question

timer
1:00
.... heißt du? Ich heiße Milou. 
..... Pizza magst du am liebsten? Salami und Käse.
.... bist du heute nicht in der Schule? Ich bin krank.
.... hast du Geburtstag? Am 5. Dezember.
..... kommst du? Ich komme aus Spanien.
Woher
Warum
Welche
Wie
Wann

Slide 24 - Drag question

timer
1:00
.... heißt dein Bruder? Er heißt Jinai. 
..... isst (eet) du gerne? Mein Lieblingsessen ist Flammkuchen. 
.... seid ihr schon befreundet? Oh, sehr lange.
.... Klasse gehst du? Ich gehe in die neunte Klasse (= 3e bij ons).
..... gehst du am Wochenende? Ich gehe zum Efteling.
Wohin
Wie lange
Was
Wie
In welche  

Slide 25 - Drag question

16 =
A
sechszehn
B
sechzehn
C
sechzhen
D
sechszhen

Slide 26 - Quiz

Typ voluit: 135

Slide 27 - Open question

Typ voluit: 89

Slide 28 - Open question

Rangtelwoorden,
Wat is de basisregel?

Slide 29 - Mind map

Die 1. Frage ist richtig.
A
einste
B
einte
C
erste
D
eerste

Slide 30 - Quiz

Die 3. Frage ist Falsch.
A
dritte
B
dreiste
C
dreite
D
drittste

Slide 31 - Quiz

Die 7. Stunde.
A
siebente
B
siebenste
C
siebste
D
siebte

Slide 32 - Quiz

Die 8. Klasse.
A
achtte
B
achte
C
achtste
D
achttste

Slide 33 - Quiz

Die 29. Schüler.
A
neunundzwanzigste
B
neun und zwanzigste
C
noinundzwanzigste
D
neunundzwansigste

Slide 34 - Quiz

Slide 35 - Slide

Machen

Slide 36 - Slide

Waarom zijn werkwoorden
zo belangrijk?

Slide 37 - Mind map

Maak op je drive ...
Een map aan voor Duits met screenshots van belangrijke schema's

Slide 38 - Slide

Deze hulpwerk-woorden moet je kunnen dromen!!!

Slide 39 - Slide

het werkwoord sein 
timer
1:00
ich
du
er-sie-es
wir
ihr
sie - Sie
bin
bist
ist
sind
sind
seid

Slide 40 - Drag question

Slide 41 - Link

In den Sommerferien (sein) ich in Frankreich (sein).
A
bist - gewesen
B
bin - gewessen
C
bin - gewesen
D
ist - gewessen

Slide 42 - Quiz

Frau Müller, (sein) Sie zu Hause?
A
bist
B
seid
C
sein
D
sind

Slide 43 - Quiz

(Sein) ihr zufrieden? Jein!
A
Seid
B
Sind
C
Sein
D
Bist

Slide 44 - Quiz

het werkwoord haben
ich
du
er-sie-es
wir
ihr
sie - Sie
habe
hast
hat
haben

haben

habt

Slide 45 - Drag question

Was (haben) du am Wochenende (machen)? Nur Hausaufgaben!
A
hat - gemachet
B
habst - gemacht
C
habt - gemachst
D
hast - gemacht

Slide 46 - Quiz

Ich (haben) mein TrabiBuch vergessen.
A
hast
B
habe
C
hat
D
habt

Slide 47 - Quiz

Was (haben) ihr am Samstag gemacht? Wir waren in Kino.
A
hast
B
habe
C
habt
D
hat

Slide 48 - Quiz

het werkwoord werden 
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
werde
wirst
wird
werden
werdet
werden

Slide 49 - Drag question

Het werkwoord
"werden"
betekent ...
A
worden
B
zullen
C
gaan
D
worden & zullen & gaan

Slide 50 - Quiz

Was (werden) du in den Herbstferien machen?
A
werde
B
wird
C
wirst
D
werdet

Slide 51 - Quiz

Was (werden) er morgen machen? Nichts.
A
wirst
B
werde
C
wird
D
werdet

Slide 52 - Quiz

Was alt (sein) du (werden)?
A
ist - geworden
B
bist - gewerden
C
ist - gewerden
D
bist - geworden

Slide 53 - Quiz

Kenmerken van
Zwakke (regelmatige) Werkwoorden?

Slide 54 - Mind map

Slide 55 - Slide

Slide 56 - Slide

het zwakke werkwoord wohnen 
ich
du
er-sie-es
wir
ihr
sie - Sie
wohne
wohnst
wohnt
wohnen
wohnt
wohnen

Slide 57 - Drag question

Was (schenken) du deiner Oma zum Geburtstag? Eine Katze!
A
schenke
B
schenkt
C
schenkst
D
schenkest

Slide 58 - Quiz

Kenmerk Werkwoorden
met stam op S-klank?

Slide 59 - Mind map

Slide 60 - Slide

(Wissen) du wie das Mädchen (heißen)?
A
Wisst - heißt
B
Weißt - heißt
C
Weißst - heiße
D
Wisst - heißst

Slide 61 - Quiz

Wie (heißen) du?
Ich (heißen) Choupette.
A
heißt - heiße
B
heißst - heiße
C
heißzt - heißte
D
heißen - heißst

Slide 62 - Quiz

Kenmerk Werkwoorden
met stam op -d / -t?

Slide 63 - Mind map

Slide 64 - Slide

Wo (arbeiten) du? Ich (arbeiten) bei Albert Heijn.
A
arbeitst - arbeite
B
arbeitest - arbeite
C
arbeitst - arbeitet
D
arbeitest - arbeit

Slide 65 - Quiz

(Baden) ihr auch gerne in der Nordsee?
A
Badt
B
Badest
C
Badet
D
Baden

Slide 66 - Quiz

(Arbeiten) du schon?
Ja, ich (arbeiten) bei Linke Loetje.
A
Arbeitst - arbeite
B
Arbeitest - arbeite
C
Arbeitest - arbeitst
D
Arbeiten - arbeitn

Slide 67 - Quiz

Warum (antworten) du nicht, Sanne?
A
antwortest
B
antworte
C
antwortet
D
antworten

Slide 68 - Quiz

Slide 69 - Slide

Slide 70 - Slide

Slide 71 - Slide

Slide 72 - Slide

Slide 73 - Slide

Slide 74 - Slide

Slide 75 - Slide

Er wartet mit den anderen auf der Tribune.

Slide 76 - Slide

Neem 
over 
bij notitities!!

Slide 77 - Slide

Werkwoorden ...
A
... vind ik makkelijk.
B
... snap er niks van, ik kom maandagmiddag naar vakhulp.
C
vind ik lastig, ik ga nog online oefenen.
D
... snap er niks van, ik vraag hulp aan een klasgenootje.

Slide 78 - Quiz

Slide 79 - Slide

Logo erklärt!
Wie ist unsere Schrift entstanden?

Notiere Stichwörter!!!

Slide 80 - Slide

Slide 81 - Link

Wat gebruikten de oude Egyptenaren om te schrijven?
A
Een alfabet
B
Beeldschrift, vergelijkbaar met een stripverhaal
C
Een kortschrift
D
Een braille-achtig systeem

Slide 82 - Quiz

De Egyptenaren gebruikten
hun beeldschrift / hiërogliefen
om ...
A
afspraken/verdragen te maken
B
religieuze verhalen te vertel.en
C
informatie over de oogst te noteren
D
alledrie

Slide 83 - Quiz

Welk “alphabet” gebruiken wij
in Duitsland nu nog?
A
Het Griekse
B
het Egyptische
C
het Latijnse
D
het Romeinse

Slide 84 - Quiz

In de Middeleeuwen (Mittelalter)
konden maar weinig
mensen lezen en schrijven.
Wie konden dat toen meestal wel?
A
de rijken
B
nonnen
C
monniken
D
alledrie konden dat meestal

Slide 85 - Quiz

Wat wordt bedoeld
met “alphabet”?
A
Een manier om geluiden te noteren met symbolen
B
Een computerprogramma
C
Een herinneringsspel voor kinderen
D
Een schrift dat alleen door blinden wordt gebruikt

Slide 86 - Quiz

Welke bewering klopt volgens
het filmpje?
A
Het alfabet is verouderd en niet meer in gebruik.
B
Beeldschrift en alfabet zijn tegelijkertijd ontstaan.
C
Onze schriftvormen zijn ontstaan uit beeldschrift.
D
Het alfabet kwam vóór het beeldschrift.

Slide 87 - Quiz

Wat geeft de ontwikkeling van
schrift zoals verteld in de film
weer?
A
Een plotselinge uitvinding van volledige geschreven taal
B
Een terugval van alfabet naar beeldschrift
C
Een enkel schrift dat altijd onveranderd is gebleven
D
Een langzame evolutie, van beeldschrift naar alfabet

Slide 88 - Quiz

Klopt onderstaande samenvatting van het filmpje?

Volgens het artikel ontwikkelde ons schrift zich over duizenden jaren: eerst gebruikten de oude Egyptenaren een soort beeldschrift, zoals een strip of tekening. Later ontstond het alfabet, dat uiteindelijk leidde tot de moderne schriftvormen.
A
Ja
B
Nee

Slide 89 - Quiz

Slide 90 - Slide

Slide 91 - Video

die-vrouwelijk,
regels ?

Slide 92 - Mind map

Slide 93 - Slide

Wat is de standaardregel voor het vormen van een vrouwelijk/die- woord in het meervoud?

Slide 94 - Open question

Slide 95 - Slide

der-mannelijk,
regels ?

Slide 96 - Mind map

Slide 97 - Slide

Wat is de standaardregel voor het vormen van een mannelijk/der- woord in het meervoud?

Slide 98 - Open question

Slide 99 - Slide

das-onzijdig,
regels ?

Slide 100 - Mind map

Slide 101 - Slide

Wat is de standaardregel voor het vormen van een onzijdig/das- woord in het meervoud?

Slide 102 - Open question

Slide 103 - Slide

Welke woorden veranderen
NIET in het meervoud?

Slide 104 - Mind map

Slide 105 - Slide

Zeitung
A
der-mannelijk
B
das-onzijdig
C
die-vrouwelijk
D
die-meervoud

Slide 106 - Quiz

Brüderchen
A
der-mannelijk
B
das-onzijdig
C
die-vrouwelijk
D
die-meervoud

Slide 107 - Quiz

Eltern
A
der-mannelijk
B
das-onzijdig
C
die-vrouwelijk
D
die-meervoud

Slide 108 - Quiz

Mittwoch
A
der-mannelijk
B
das-onzijdig
C
die-vrouwelijk
D
die-meervoud

Slide 109 - Quiz

Schule
A
der-mannelijk
B
das-onzijdig
C
die-vrouwelijk
D
die-meervoud

Slide 110 - Quiz

Herbst
A
der-mannelijk
B
das-onzijdig
C
die-vrouwelijk
D
die-meervoud

Slide 111 - Quiz

Gebäude
A
der-mannelijk
B
das-onzijdig
C
die-vrouwelijk
D
die-meervoud

Slide 112 - Quiz

Geschwister
A
der-mannelijk
B
das-onzijdig
C
die-vrouwelijk
D
die-meervoud

Slide 113 - Quiz

Freundschaft
A
der-mannelijk
B
das-onzijdig
C
die-vrouwelijk
D
die-meervoud

Slide 114 - Quiz

Journalistik
A
der-mannelijk
B
das-onzijdig
C
die-vrouwelijk
D
die-meervoud

Slide 115 - Quiz

Onkel
A
der-mannelijk
B
das-onzijdig
C
die-vrouwelijk
D
die-meervoud

Slide 116 - Quiz

Schwester
A
der-mannelijk
B
das-onzijdig
C
die-vrouwelijk
D
die-meervoud

Slide 117 - Quiz

Ferien
A
der-mannelijk
B
das-onzijdig
C
die-vrouwelijk
D
die-meervoud

Slide 118 - Quiz

Osten
A
der-mannelijk
B
das-onzijdig
C
die-vrouwelijk
D
die-meervoud

Slide 119 - Quiz

Vorm het meervoud van:
der Fuß

Slide 120 - Open question

Vorm het meervoud van:
die Frage

Slide 121 - Open question

Vorm het meervoud van:
das Schaf

Slide 122 - Open question

Vorm het meervoud van:
das Mädchen

Slide 123 - Open question

Vorm het meervoud van:
die Freundin

Slide 124 - Open question

Vorm het meervoud van:
der Wagen

Slide 125 - Open question

Slide 126 - Slide

Slide 127 - Slide

Slide 128 - Slide

Slide 129 - Slide

Slide 130 - Slide

Slide 131 - Slide

Slide 132 - Slide

Slide 133 - Link

Slide 134 - Slide

Slide 135 - Slide

(Mijn) Freundin ist nett.
A
Meine
B
meine
C
Mein
D
mein

Slide 136 - Quiz

Het is (haar) Hund (m) .
A
Ihr
B
ihr
C
Ihre
D
ihre

Slide 137 - Quiz

Das ist (jullie) Schule.
A
Euer
B
euer
C
Eure
D
eure

Slide 138 - Quiz

Ist das (jouw) Katze?
A
Dein
B
dein
C
Deine
D
deine

Slide 139 - Quiz

Ist das (Uw) Mann?
A
Ihr
B
ihr
C
Ihre
D
ihre

Slide 140 - Quiz

Slide 141 - Slide

Vond je dit lastig? Indien ja, wat ga je nog goed bestuderen en hoe?

Slide 142 - Open question

Und jetzt ...

        Ergänzen  auf Deutsch  >>>
                    (invullen in het Duits)

Ist für Gesprächsfertigkeit!
Is voor de les spreekvaardigheid!

Slide 143 - Slide