Hoofdstuk 22 - Paul is ziek

• NT2
• Speciaal Onderwijs
• Leerroute 1

 Paul is ziek

Lezen

Lees de tekst. 

Ken je een woord niet? Zoek het op!

Zoek niet de hele zin op! 

Schrijf nieuwe woorden op! 

Lees de tekst

Trrringg...

Paul doet één oog open.

Hij pakt zijn telefoon. 

'Met Paul,' zegt hij.

Trrringg...

O..., het is niet de telefoon.

Het is de bel van de deur! 

De telefoon van Paul gaat

1. waar
2. niet waar

Paul slaapt

1. waar
2. niet waar

Wat is dit? Schrijf het op.

Lees de tekst

Paul doet de deur open.

Het is Paula. 

Ze zegt: 'Hoi Paul, hier is je bril.

Hoe gaat het?'

'Niet zo goed,' zegt Paul. 

Paula kijkt naar Paul. '

'Je hebt kleine ogen,' zegt ze, 'en rode wangen.'

Waar is Paula?

1. In haar huis
2. In de bus
3. Bij het huis van Paul

Paula vraagt: Hoe ... het?

Wat hoort bij 'kijken'?

1. over
2. naar
3. tegen
4. aan

Paula ziet dat Paul ziek is

1. waar
2. niet waar

Lees de tekst

Paula legt haar hand op het voorhoofd van Paul. 

Ze zegt: 'Je bent heel warm.

Je hebt koorts!

Ik bel de dokter.'

'Nee, nee,' zegt Paul. 

'Ik wil geen dokter. Ik wil slapen.'

Maar Paula luistert niet. 

Waarom legt Paula haar hand op het voorhoofd van Paul?

1. Ze voelt of hij hoofdpijn heeft
2. Ze voelt of hij koorts heeft
3. Ze voelt aan zijn haar

Wat heeft Paul?

1. 
2. 
3. 

Paul vraagt of Paula de dokter belt

1. waar
2. niet waar

Paula belt de dokter

1. waar
2. niet waar

Lees de tekst

'Ik heb ook salmorejo voor jou,' zegt Paula. 

'Wat is dat?' vraagt Paul. 

Paula lacht.

'Dat is lekkere Spaanse soep!'

'Nee, nee,' zegt Paul, 'geen Spaans eten.'

Wat heeft Paula meegenomen?

1. 
2. 
3. 

Paul is blij met de soep

1. waar
2. niet waar