Nu en later

vroeger, nu, later
1 / 23
next
Slide 1: Slide
OkanSecundair onderwijs

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

vroeger, nu, later

Slide 1 - Slide

Vroeger:
gisteren
vorige week
vorige maand
vorig jaar

Slide 2 - Slide

Nu: 
vandaag

Slide 3 - Slide

Later:
morgen
volgende week
volgende maand
volgend jaar

Slide 4 - Slide

Vandaag gaan we zinnen maken. 

1. We maken zinnen met vandaag. 

2. We maken zinnen met morgen, volgende week, volgend jaar.  

Slide 5 - Slide

vroeger
nu
later

Slide 6 - Drag question

vroeger
nu
later

Slide 7 - Drag question

vroeger
nu
later

Slide 8 - Drag question

vroeger
nu
later

Slide 9 - Drag question

lees de tekst: nu ik een tiener ben
Nu ga ik alleen naar school. 
Ik neem de fiets tot aan de bushalte. Daar neem ik de bus. 
De bus rijdt tot aan de schoolpoort. 
Op school heb ik leuke vrienden.
We hebben ook super toffe leerkrachten. 
Het is een bijzondere school.
Als student plannen we zelf onze week. 
Ik volg de lessen klassikaal, of werk zelfstandig.
Soms studeer ik zelfstandig een hele week wiskunde.
En een andere week volg ik samen met andere studenten gewoon de les. 
Op die manier ontdek ik zelf mijn talenten…en mijn zwakke punten! 
Maar voor mij werkt dit systeem goed. 
Het geeft me een vrij gevoel. 
 Dit vind ik fijn.

Slide 10 - Slide

lees de tekst: later, als ik volwassen ben
Later ga ik leerkracht worden. 
Ik zal veel studeren. Als leerkracht zal ik veel weten. 
 Ik hoop dat ik in Brussel ga werken.
Ik ga niet te lang onderweg zijn naar mijn werk. 
Ik ga een huis zoeken in de buurt van mijn werk. 
Dan zal ik te voet of met de metro naar mijn werk gaan.

Slide 11 - Slide

Gisteren at ik kip.
in welke tijd is deze zin?
A
vroeger
B
nu
C
later

Slide 12 - Quiz

Volgende week zal het sneeuwen.
In welke tijd is deze zin?
A
vroeger
B
nu
C
later

Slide 13 - Quiz

Vanmorgen scheen de zon door mijn raam.
In welke tijd staat deze zin?
A
vroeger
B
nu
C
later

Slide 14 - Quiz

Vroeger waren de mensen niet blij.
In welke tijd staat deze zin?
A
vroeger
B
nu
C
later

Slide 15 - Quiz

Wij eten nu lekkere soep met groenten.
In welke tijd staat deze zin?
A
vroeger
B
nu
C
later

Slide 16 - Quiz

Ik moet straks een brief schrijven.
In welke tijd staat deze zin?
A
vroeger
B
nu
C
later

Slide 17 - Quiz

Oma is nu een beetje moe.
In welke tijd staat deze zin?
A
vroeger
B
nu
C
later

Slide 18 - Quiz

Eergisteren gingen wij naar het bos.
In welke tijd staat deze zin?
A
vroeger
B
nu
C
later

Slide 19 - Quiz

Vandaag ben ik blij.
In welke tijd staat deze zin?
A
vroeger
B
nu
C
later

Slide 20 - Quiz

Er was eens een man die wandelde langs een zandweg.
In welke tijd staat deze zin?
A
vroeger
B
nu
C
later

Slide 21 - Quiz

Zinnen maken
Nu:
Ik poets het huis.
Persoon / actie / de rest

Slide 22 - Slide

Zinnen maken
later:
Ik ga het huis poetsen.
Persoon / ga of zal / de rest / actie

Slide 23 - Slide