Zinsleer - herhalen tot LV/MV

Zinsleer - herhalen
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsSecundair onderwijs

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Zinsleer - herhalen

Slide 1 - Slide

Kan jij het stappenplan
van zinsleer nog noteren?
ja
nee
een beetje
grotendeels

Slide 2 - Poll

Probeer het maar!
- Neem een kladblad en een pen.
- Noteer wat je allemaal nog weet over 
het stappenplan van de zinsontleding.
timer
3:00

Slide 3 - Slide

Oefenen maar!

Slide 4 - Slide

Maak een zin met...
  • een onderwerp
  • een naamwoordelijk gezegde

Slide 5 - Slide

Maak een zin met...
  • een onderwerp
  • een werkwoordelijk gezegde
  • een lv

Slide 6 - Slide

Hoe vind je het lijdend voorwerp? 
wie/wat + wwg + onderwerp = lijdend voorwerp. 
Wie of wat
+
wwg
+
lijdend voorwerp
onderwerp
=

Slide 7 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp? Stel jezelf de juiste vraag!
De kinderen geven oma bloemen.

Slide 8 - Mind map

Hoe vind je het lijdend voorwerp? 
Wie of wat
+
wwg
+
lijdend voorwerp
onderwerp
=
Wie of wat           geven                de kinderen =
                                   
                              bloemen

Slide 9 - Slide

Mijn vader
leest
de krant.
Onderwerp
Persoonsvorm
Lijdend Voorwerp

Slide 10 - Drag question

Wat is het lijdend voorwerp?
Het lijdend voorwerp
De voetbaltrainer
zet
het wedstrijdschema
op het bord.

Slide 11 - Drag question

Wat is het lijdend voorwerp?
gekeken.
Het lijdend voorwerp
We 
hebben
vanavond
een film

Slide 12 - Drag question

Wat is het lijdend voorwerp?
Het lijdend voorwerp
Mijn laptop
heb
ik
gisteren
aan Joey
uitgeleend.

Slide 13 - Drag question

gegeven?
dat
Waarom
heb
je
hem
Onderwerp
Gezegde
Lijdend voorwerp

Slide 14 - Drag question

Wat is het lijdend voorwerp?
altijd 
Het lijdend voorwerp

Waar
zet
jij 
jouw racefiets
neer?

Slide 15 - Drag question

Het meewerkend voorwerp 
Geeft aan voor wie iets bestemd is 
1. Noteer het onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp. 
2. Stel de vraag: Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp? 
3. Controleer of je aan (voor) kunt weglaten of toevoegen. 

Slide 16 - Slide

Hoe vind je het meewerkend voorwerp? 
Aan/Voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp = mv
Aan wie/
Voor wie
+
gezegde
+
meewerkend voorwerp
onderwerp
=
+
lijdend voorwerp

Slide 17 - Slide

Wat is het meewerkend voorwerp? Stel jezelf de juiste vraag!
De kinderen geven oma bloemen.

Slide 18 - Mind map

Meewerkend voorwerp
Vaak werkwoorden die iets 
* vertellen, uitleggen, zeggen, ...
* geven, sturen, overhandigen, ....



Tip!
Bij het meewerkend voorwerp moet je de woorden 'aan' of 'voor' toe kunnen voegen of weg kunnen laten.

Slide 19 - Slide

Even checken...
Heb je het begrepen? 

Slide 20 - Slide

Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
A
aan/voor wie + pv + o +lv?
B
aan/voor wie + o + lv?
C
aan/voor wie + wwg + o +lv?
D
aan/voor wie + wwg + lv?

Slide 21 - Quiz

Welke vraag stel je om het meewerkend voorwerp in een zin te vinden?
A
zin vragend maken
B
wie / wat + pv?
C
wie / wat + o + gezegde?
D
aan wie / voor wie? + wwg + o + lv

Slide 22 - Quiz

Wat is het mv?
Alle aanwezigen zongen voor de jarige een vrolijk welkomstlied.
A
voor de jarige
B
de jarige
C
alle aanwezigen
D
een vrolijk welkomstlied

Slide 23 - Quiz

Wat is het mv?
'De jongen schrijft een liefdesbrief aan zijn vriendin.'
A
De jongen
B
een liefdesbrief
C
aan zijn vriendin
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 24 - Quiz

Wat is het mv?
'Mijn oma appt mij het recept.'
A
Mijn oma
B
mij
C
het recept
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 25 - Quiz

Het meewerkend voorwerp geeft aan voor wie iets bestemd is.
A
juist
B
onjuist

Slide 26 - Quiz