examentraining lezen

Bonjour 
tout le monde
1 / 47
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5,6

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Bonjour 
tout le monde

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Evaluatie examen 2024-1
0-meting 6 vwo

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Wat was je score voor het examen 2024-1? En had je dit verwacht? Waarom wel/niet?

Slide 4 - Open question

This item has no instructions

De normering voor dit examen was N=0,7

Dus: met 26 punten (van de 49 totaal) heb je een 5,5
https://www.examenblad.nl/2024/vwo/documenten/cse-1/frans-vwo-omzettingstabel-normering

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Welk type vragen maak je goed en waarom?

Slide 6 - Open question

This item has no instructions

Welk type vragen maak je nog niet goed en waarom?

Slide 7 - Open question

This item has no instructions

Wat moet je dus nog meer oefenen?

Slide 8 - Open question

This item has no instructions

Les objectifs
1) Je weet hoe een examen er ongeveer uit ziet 
2) Je weet wat voor soort examenvragen er zijn. 
3) Je weet hoe je de verschillende vragen van examenteksten moet beantwoorden. 
4) Je weet wanneer en hoe je een woordenboek gebruikt. 
5) Je kent de functies van verschillende signaalwoorden. 
6) Je herkent een aantal 'positieve' en 'negatieve' woorden. 

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

                                            Wist je dat je je antwoorden op het CE                                                        Frans op een antwoordblad moet noteren?

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Hoeveel tijd krijg je voor het eindexamen Frans?
timer
0:20

Slide 11 - Open question

This item has no instructions

Hoeveel teksten en vragen heeft
het eindexamen Frans meestal?
timer
0:10
A
10 teksten, 30 vragen
B
10 teksten, 45 vragen
C
14 teksten, 30 vragen
D
14 teksten, 45 vragen

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Hoeveel tijd heb je dan ongeveer
voor één tekst?
timer
0:20

Slide 13 - Open question

This item has no instructions

Leesvaardigheid
In het centraal examen Frans wordt
alleen leesvaardigheid getoetst.
Leesvaardigheid bepaalt dus 50%
van jouw eindcijfer.

Het examen duurt 2,5 uur, bestaat uit
12-14 teksten en ca. 42-45 vragen

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Leesvaardigheid
Het examen duurt 2,5 uur, bestaat uit
12-14 teksten en ca. 42-45 vragen

Per vraag heb je gemiddeld 3 minuten de tijd.
Het is daarom belangrijk dat je goed weet hoe je het beantwoorden van de vragen moet aanpakken. 

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Leesvaardigheid tips & tricks
Basis: Wat wil het CITO?
  • Grote lijn van het verhaal kunnen volgen  (GL-vragen)
  • Signaalwoorden herkennen en tekstverbanden analyseren
  • Mening van "experts" begrijpen
  • Positieve/negatieve woorden en vergelijkingen van elkaar onderscheiden
  • Voorbeelden herkennen
  • Foute antwoorden herkennen

Als dit allemaal redelijk lukt: 5,5 à 6 

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Leesstrategieën 
Om zo effectief mogelijk te lezen moet je leesstrategieën toepassen. 

Bepaal n.a.v. de vraag wat je leesdoel is en welke strategie je moet toepassen!

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Leesstrategieën

1. Oriënterend lezen: titel, afbeeldingen -> onderwerp en soort tekst
2. Globaal lezen: inleiding, slot, tussenkopjes, eerste en laatste zin alinea's -> wie/waarover, wat, waar, wanneer, waarom, hoe
3. Intensief lezen: gehele tekst (je hoeft niet alle woorden te kennen om de tekst te begrijpen)

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Leesstrategie W W W W W H
Over Wie/Waarover gaat het?
Wat gebeurt er?
Waar gebeurt het?
Wanneer gebeurt het?
Waarom gebeurt het?
Hoe gebeurt het?
> Antwoord op deze vragen = de GROTE LIJN

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Stappenplan

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Vraagsoorten
1) Meerkeuzevraag
2) Open vraag
3) Juist/ onjuist vragen
4) Invulvragen bij gatenteksten

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Meerkeuzevraag
Ongeveer 2/3 van de examenvragen is meerkeuzevragen.
Meerkeuzevragen pak je als volgt aan.
1) Lees de meerkeuzevraag ( alleen de vraag).

2) Bepaal in welk tekstgedeelte je het antwoord op de vraag moet zoeken en lees dit stukje nauwkeurig door. Onderstreep de aanwijzingen in de tekst.

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Suite...
3) Probeer in gedachten zelf een antwoord te formuleren.
4) Lees nu de antwoordopties nauwkeurig door en zorg dat je het begrijpt. Vergelijk ze met het door jezelf bedachte antwoord en kies de antwoordoptie die het meest lijkt op het door jezelf bedachte antwoord.
5) Als je niet direct het juiste antwoord op de vraag kunt vinden tussen de gegeven mogelijkheden, pas dan de eliminatiemethode toe..

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Juist/ onjuist vragen
1) Lees de beweringen zorgvuldig.
2) Zoek het tekstgedeelte op waarnaar wordt verwezen.
3) Lees het betreffende gedeelte nauwkeurig door en vergelijk met de beweringen.
4) Vind je bewijzen in de tekst over één van de beweringen? Dan is deze juist, anders is het onjuist.

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Invulvragen bij gatenteksten
Invulvragen zijn vragen waarbij je één of meer woorden op een plek in de tekst moet invullen.

In de volgende dia leg ik uit hoe je invulvragen aanpakt.

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Aanpak invulvragen
1) Lees de tekst tot het gat globaal om te begrijpen waar het over gaat.
2) Lees de zin waarin de open plek voorkomt nauwkeurig door. Lees ook de tekstgedeelte vóór en na de open plek.
3) Kijk nog niet naar de antwoordopties, maar bepaal eerst welk verband er is tussen het deel voor en na de open plek.

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Suite....
4)  Bepaal welk soort woord je in moet vullen ( signaalwoord, werkwoord, zelfstandig naamwoord) en verzin zelf een woord dat je passend lijkt op deze open plek.
5) Vertaal de antwoordopties in het Nederlands en kies het woord dat het meeste lijkt op het woord dat je zelf bedacht had. 
6) Controleer je antwoord door het gekozen woord in de zin in te vullen en te kijken of deze past.

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Signaalwoorden

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Welke 2 signaalwoorden geven een tegenstelling aan?
A
cependant, par contre
B
enfin, en général
C
avant de, après
D
tout de suite, pendant que

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de functie van het signaalwoord:

ainsi
A
uitbreiding / opsomming
B
gevolg
C
conclusie
D
doel

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de functie van het signaalwoord:

pourtant

A
uitbreiding / opsomming
B
gevolg
C
conclusie
D
tegenstelling

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de functie van het signaalwoord:

puisque
A
uitbreiding / opsomming
B
reden
C
conclusie
D
doel

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de functie van het signaalwoord:

en résumé
A
uitbreiding / opsomming
B
gevolg
C
conclusie
D
doel

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Signaalwoorden
opsomming
reden
gevolg
tegenstelling
doel
conclusie
c'est pourquoi, car
en plus, aussi, ensuite
alors, ainsi
mais, par contre
pour, afin de
enfin, bref, donc

Slide 34 - Drag question

This item has no instructions

Traduis les connecteurs
ook
ten eerste
inderdaad
ongetwijfeld
zelfs
dus
également
d'abord
en effet
sans aucun doute
même
donc

Slide 35 - Drag question

This item has no instructions

Als antwoord op een toon-vraag: welk antwoord is niet negatief?
A
Deçu
B
Rassurant
C
Mépris
D
Fâché

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions

Welke toon is niet positief?
A
Admirateur
B
Convaincu
C
Fier
D
Chagrin

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

Welke toon is niet negatief?
A
Méfiance
B
Honte
C
Regret
D
Espoir

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

Welke toon is niet positief?
A
Persévérance
B
Inquiet
C
Juste
D
Approbateur

Slide 39 - Quiz

This item has no instructions

Slide 40 - Link

Meer oefenen? Zie deze woordenlijst!
Woordenboekgebruik
Gebruik NIET meteen je woordenboek.
Anders raak je echt in tijdnood!

Kijk eerst of je de betekenis van een woord op een andere manier kunt achterhalen. Misschien lijkt het woord op een andere taal die je kent, wordt de betekenis in een voetnoot gegeven of kun je de betekenis uit de context afleiden.

Slide 41 - Slide

This item has no instructions

In welke situaties is het volgens jou wél nuttig een woordenboek te gebruiken?

Slide 42 - Mind map

This item has no instructions

Waar vind je in het woordenboek de vertaling van: ils savouraient?

Slide 43 - Open question

This item has no instructions

Waar vind je in het woordenboek de vertaling van: les gourmandises?

Slide 44 - Open question

This item has no instructions

Ten slotte
Weet dat de vragen altijd chronologisch worden gesteld.

Dat wil zeggen dat wanneer vraag 1 bijv. over alinea 1 gaat en vraag 3 over alinea 4, dan zal het antwoord van vraag 2 tussen alinea 1 en alinea 4 zitten.

Slide 45 - Slide

This item has no instructions

Welke tip is voor jou het meest relevant?

Slide 46 - Open question

This item has no instructions

Au travail!
Maak de (formatieve) toets op eindexamensite.nl

Slide 47 - Slide

This item has no instructions