Imparfait

Bonjour! 
* wat weet je nog van vorig jaar?
* de imparfait= verleden tijd 

1 / 22
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Bonjour! 
* wat weet je nog van vorig jaar?
* de imparfait= verleden tijd 

Slide 1 - Slide

Le petit déjeuner=
A
het ontbijt
B
de lunch
C
de maaltijd
D
het gerecht

Slide 2 - Quiz

le saumon
la viande
le poisson
le fromage
des escargots

Slide 3 - Drag question

Les légumes
Les plats
Les fruits
le lasagna 
les épinards
le pizza
les carottes
le spaghetti
les pommes de terre
la pomme
la fraise
le poire

Slide 4 - Drag question

L'imparfait= de verleden tijd
Hoe maak je deze tijd? 

Slide 5 - Slide

Stap 1; je zoekt eerst de stam;


Stam = nous vorm -ons


Slide 6 - Slide

bijvoorbeeld; parler=praten
nous vorm= nous parlons
ik haal -ons eraf; stam= parl

Slide 7 - Slide

stap 2 : Zet de goede letters achter de stam.....

Slide 8 - Slide

stam+
 je +stam+ais 
tu+stam+ais
il,elle,on+stam+ait
Nous+stam+ions
Vous+stam+iez
Ils,elles+stam+aient


Slide 9 - Slide

Dat maakt samen;

je parlais=ik sprak
tu parlais=jij sprak
il,elle,on parlait=hij,zij,men sprak
nous parlions
vous parliez
ils,elles parlaient

Slide 10 - Slide

habiter= wonen
nous vorm=
dus stam=

Slide 11 - Open question

Habiter/imparfait; maak het rijtje nu zelf!

Slide 12 - Open question

Maar let op bij être!

Uitzondering! 

Slide 13 - Slide

Stam être= ét (leren!)
j'étais=ik was
tu étais=jij was
il,elle,on était=hij,zij,men was
nous étions=wij waren
vous étiez=jullie waren, u was
ils,elles étaient= zij waren

Slide 14 - Slide

être= zijn
nous vorm= nous sommes....
huh??? 
-ons eraf? Dat kan dus niet..

Slide 15 - Slide

A toi maintenant!

Slide 16 - Slide

Britt (danser=dansen, imparfait)
A
dansait
B
dansais
C
danse
D
dansions

Slide 17 - Quiz

tu (donner=geven, imparfait)
A
donnais
B
donnait
C
donnes
D
donnent

Slide 18 - Quiz

zij vroeg (demander)=
A
elle demande
B
elle demandait
C
elle demanda
D
elle demandais

Slide 19 - Quiz

hij was dol op (adorer)=
A
il adorait
B
il adoré
C
il adora
D
il adorais

Slide 20 - Quiz

u was (être)
A
vous êtes
B
vous aviez
C
vous avons
D
vous étiez

Slide 21 - Quiz

wij haatten (détester) spinazie=
A
nous détestons les épinards
B
nous détestions les épinards
C
nous avons détesté les épinards
D
nous n'aimons pas les épinards

Slide 22 - Quiz