Hoofdstuk 10 - les 1

Welkom bij Nederlands
  • Uitleg weerlegging en tegenargument (20 minuten)
  • Zelfstandig werken (30 minuten)
  • Werken aan PO's (leesautobiografie/schrijfopdracht)
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands
  • Uitleg weerlegging en tegenargument (20 minuten)
  • Zelfstandig werken (30 minuten)
  • Werken aan PO's (leesautobiografie/schrijfopdracht)

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
  • Je haalt je kennis op over de begrippen standpunt en argument.
  • Je haalt je kennis op over de soorten argumenten die er zijn (feitelijk/waarderend).
  • Je weet weer welke argumentatiestructuren er zijn. 
  • Je leert wat een tegenargument is en hoe je dit kunt herkennen.
  • Je leert wat een weerlegging is en hoe je die kunt herkennen.

Slide 2 - Slide

Argumentatie
De schrijver kan zijn mening geven in de vorm van een standpunt.
Dit standpunt wordt onderbouwd met argumenten.

Het standpunt en de argumenten samen noem je ook wel een argumentatiestructuur.

Slide 3 - Slide

Je kunt argumenten vaak herkennen aan signaalwoorden als want, omdat, namelijk, aangezien en immers.

argument, dus standpunt
standpunt, want argument

Slide 4 - Slide

Het zal mij verbazen als dit jaar de carnavalsoptocht in De Bosch doorgaat. [Er wordt namelijk een erg harde wind voorspeld.]
A
Standpunt
B
Argument

Slide 5 - Quiz

[Leerlingen op het vwo moeten in vijf in plaats van zes jaar hun opleiding kunnen afmaken.] Je kunt eerder aan een vervolgstudie beginnen en je zit je minder te vervelen.
A
Standpunt
B
Argument

Slide 6 - Quiz

Feitelijke argumenten
Als iemand zijn standpunt ondersteunt met een feitelijke uitspraak (iets wat controleerbaar is) noemen we die uitspraak een feitelijk argument. Feitelijke argumenten kun je controleren.


Ik ga liever niet mee naar Parijs (standpunt), want Parijs is een grote, dichtbevolkte stad (argument).

Israël en de Palestijnen zullen niet snel nader tot elkaar komen (standpunt); ze hebben immers nu al meer dan zestig jaar een ernstig conflict (argument).

Slide 7 - Slide

Waarderende argumenten
Iemand kan zijn standpunt ook ondersteunen met een waarderend argument. Een waarderende uitspraak geeft aan dat iets (on)wenselijk, (on)gepast, goed of slecht, mooi of lelijk is. Je kunt het NIET controleren.

Voorbeelden:
Ik ga graag mee naar Parijs (standpunt), want Parijs heeft de mooiste musea van de hele wereld (argument).

Omdat we verplicht zijn om mensen in nood altijd te helpen (argument), vind ik dat we alle vluchtelingen in Nederland moeten opnemen (standpunt).

Slide 8 - Slide

Feitelijk of waarderend?

De kans is erg klein dat je iets wint bij de Postcodeloterij. Je kunt er beter niet aan deelnemen.


A
feitelijk
B
waarderend

Slide 9 - Quiz

Feitelijk of waarderend?

Mobieltjes moeten tijdens de les verboden worden. Leerlingen kunnen er echt geen nuttige dingen mee doen.
A
feitelijk
B
waarderend

Slide 10 - Quiz

Feitelijk of waarderend?

Je wordt er toch beroerd van als je die heftige berichten over ontgroeningen leest. Ze moeten het ontgroenen gewoon helemaal verbieden.
A
feitelijk
B
waarderend

Slide 11 - Quiz

Argumentatiestructuur
Een blokjesschema is een schema waarin je duidelijk maakt op welke manier argumenten met elkaar en met het standpunt samenhangen. 

Slide 12 - Slide

Argumentatiestructuren
Enkelvoudige argumentatie = één standpunt en één argument
Onderschikkende argumentatie = een argument wordt ondersteund door één of meer subargumenten
Nevenschikkende argumentatie = twee of meer argumenten ondersteunen gezamenlijk het standpunt
Onder- en nevenschikkende argumentatie = combinatie van nevenschikkende en onderschikkende argumentatie


Slide 13 - Slide

Argumentatiestructuren
Enkelvoudige argumentatie (een argument bij een standpunt)

Je kunt beter geen alcohol drinken.
Het is slecht voor je gezondheid.

Slide 14 - Slide

Argumentatiestructuren
Onderschikkende argumentatie (een gebruikt argument wordt door een ander argument ondersteund).
Je kunt beter geen alcohol drinken.
Het is slecht voor je gezondheid.
Het is slecht voor je lever.

Slide 15 - Slide

Onderschikkende argumentatie 

Je geeft niet alleen het argument, maar vertelt ook nog waarom dat argument klopt: een argument voor een argument.

Slide 16 - Slide

Argumentatiestructuren
Nevenschikkende argumentatie (ieder argument is op zich een zelfstandig argument voor het standpunt)

Je kunt beter geen alcohol drinken.
Het is slecht voor je gezondheid.
Het is gevaarlijk in het verkeer.

Slide 17 - Slide

Argumentatiestructuren
Combinatie van argumentaties 
Leerlingen moeten hun huiswerk onder begeleiding in groepjes op school kunnen maken.
Leerlingen zullen dan hogere cijfers gaan halen.
Leerlingen leren dan goed samen te werken.
Leerlingen worden op school niet zo snel afgeleid als thuis
Leerlingen kunnen dan uitleg krijgen op het moment dat ze vastlopen
Leerlingen mogen bij de huiswerkbegeleiding niet bellen, appen, twitteren etc.

Slide 18 - Slide

Tegenargument
Als je het niet eens bent met een mening, dan kan je een tegenargument geven.
         Tegenargument: ontkracht het standpunt.

Een tegenargument kun je herkennen aan woorden als: ik vind echter, maar ik vind....




Slide 19 - Slide

Weerlegging

Een weerlegging ontkracht een tegenargument.

Slide 20 - Slide

standpunt, argument, tegenargument en weerlegging
Er moet op school meer aandacht besteed worden aan de Nederlandse geschiedenis, <STANDPUNT>
want jongeren moeten leren trots te zijn op ons verleden. <ARGUMENT>

Meer aandacht voor de Nederlandse geschiedenis zal ten koste gaan van de tijd voor de wereldgeschiedenis. <TEGENARGUMENT>
Er is anders weinig over ons verleden waarop we trots kunnen zijn <WEERLEGGING>

Slide 21 - Slide

Tegenargumenten en weerlegging
Niet eens met iemand argumentatie? Je kunt dan argumenten tegen het standpunt inbrengen en/of de argumenten weerleggen.

Opschrijven!
  • Met een tegenargument ontkracht je een standpunt
  • Met een weerlegging ontkracht je een tegenargument

Slide 22 - Slide

Signaalwoorden bij een weerlegging
Signaalwoorden van tegenstelling zijn:

  • maar
  • echter
  • toch
  • daar staat tegenover
  • dat
  • hoewel
  • daarentegen
  • dat ligt heel anders
  • tenzij

Slide 23 - Slide

Oefenen in duo's
Op de middelbare school moeten leerlingen elke dag een uur gym hebben.
  • Bedenk een feitelijk argument voor dit standpunt
  • Bedenk een waarderend argument voor dit standpunt
  • Bedenk een tegenargument bij dit standpunt
  • Bedenk een weerlegging bij je argument

Slide 24 - Slide

Weektaak
Wat? H10 opdracht 24 (blz 180), H8 opdracht 21 (blz 83)
Hoe? In je werkboek, gebruik je aantekeningen
Hulp? Steek je hand op
Tijd? 30 minuten
Klaar? Nakijken (antwoorden staan in Classroom)
Weer klaar? Werk aan je leesautobiografie

timer
30:00

Slide 25 - Slide