Spaans periode 1 LS STL1 Les 8 26/10

Les 8
- Je kan in de tegenwoordige tijden de regelmatige werkwoorden in Spaans vervoegen
- Je kunt spreken over een functie binnen een bedrijf.
- Je bereidt je voor op je toets
 Spreken A1

1 / 12
next
Slide 1: Slide
SpaansMBOStudiejaar 1

This lesson contains 12 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Les 8
- Je kan in de tegenwoordige tijden de regelmatige werkwoorden in Spaans vervoegen
- Je kunt spreken over een functie binnen een bedrijf.
- Je bereidt je voor op je toets
 Spreken A1

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Opdrachten
MP H2
WB p. 20, op. 7 ,
p. 21, op.  12 
p, 22 op. 13, 14, 15


Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Perfil profesional 
Blz 24 van je tekstboek
9a Una joven profesional.
Ana vertelt over haar stage bij een hotel.
Lees de tekst en vul de ontbrekende gegeven in onder de foto.
(lees hem even voor jezelf en dan zal ik hem vertalen).
b. Markeer in de tekst alle activiteiten van Ana. Welke werkswoordvormen ken je al?
 

timer
5:00

Slide 3 - Slide

  • Nombre: Ana Roche Romero
  • Lugar de nacimiento: Zaragoza
  • Lugar de recidencia: Madrid
  • Estudios: Turismo
  • Puesto: Departamento de marketing NH hoteles.
  • Idiomas: inglés, alemán



MP TB p. 24
9d. Schrijf aan de hand van de informatie vier zinnen over de tekst: twee zinnen die waar zijn, en twee zinnen die niet waar zijn.

9e. In drietallen. Lees je zinnen voor, de andere moeten zeggen of de zinnen waar of niet waar zijn en corrigeren de onjuiste informatie.


Slide 4 - Slide

This item has no instructions

MP TB p.25
10a Een nieuwe medewerker van een hotel wordt aan zijn collega voorgesteld. Luister naar het gesprek en verbind de namen met de juiste afdeling en functie.

 
10b Kruis aan wie welke taken heeft en maak zinnen.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Verbos -ar
1. (Yo) ___________________(estudiar) en la biblioteca con Paco.
2. ¿(Vosotros) __________________(hablar) español?
3. Finn y Naila ________________(trabajar) en el hotel.
4. ¿(Tú) _________________________(hablar) inglés?
5. Ties _________________________(estudiar) francés.
6. ¿Usted __________________________(bailar) flamenco?
7. Nosotros__________________________ (visitar) Madrid.

1. estudio
2. habláis
3. trabajan
4. hablas
5. estudia
6.baila
7. visitamos

timer
3:00

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Verbos -ir
1. Nosotros ___________________(escribir) una carta.
2. ¿(Vosotros) _________________ (vivir) en Barcelona?
3. Teun  _______________________(aplaudir) para la artista.
4. ¿Dónde  _________________________(vivir) tú?
5. Ellos  _________________________(vivir) en Inglaterra.
6. Eleyna y Martin __________________________(escribir) una carta  a su abuela.


1. escribimos
2. vivís
3. aplaude
4. vives
5. viven
6. escriben
timer
3:00

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

MP TB pag 21
3a. ¿Tú o usted? Luister naar de gesprekken. Kruis aan of men elkaar formeel of informeel aanspreekt.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Regels voor de klemtoon
1. staat er een accent ' op  > dan ligt daar altijd de klemtoon
    (Aviaciónlaga)
2. eindigt een woord op 
     a. een klinker (a, e, i, o, u) of -s of -n   
          > klemtoon op de één na laatste lettergreep
         (chico, Mallorca, casas, imagen)
    b. alle andere letters
          > klemtoon op de laatste lettergreep
          (trabajar, ciudad, hotel)

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

MP WB pag 15 tarea 21
a Luister naar de woorden en onderstreep de beklemtoonde 
    lettergreep
    Zet daarna de woorden in het schema

b Luister en onderstreep de lettergreep die de klemtoon heeft.
    Zet het accent op de juiste plaats

Klemtoon: dat deel van het woord waar de nadruk ligt

Slide 12 - Slide

This item has no instructions