MG3fa3 Frans unité 3

MG3fa3
LessonUp
Unité 3 (App.1-5)
1 / 24
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

MG3fa3
LessonUp
Unité 3 (App.1-5)

Slide 1 - Slide

vocabulaire

Slide 2 - Slide

noteer een
Frans bijvoeglijk naamwoord
uit de woordenlijst

Slide 3 - Mind map

vertaal naar het Frans:
de bloem is nep

Slide 4 - Open question

hoe schrijf je 'eerste' als het iets over 'eieren' zegt?
A
premier
B
première
C
premiers
D
premières

Slide 5 - Quiz

vertaal naar het Frans:
geen vuurwerk
A
pas le feu d'artifice
B
pas de feu d'artifice
C
pas feu d'artifice
D
non feu d'artifice

Slide 6 - Quiz

vertaal naar het Frans:
wij organiseren zes feesten
A
nous organisez six fêtes
B
nous organisons six dindes
C
nous organisons sept fêtes
D
nous organisons six fêtes

Slide 7 - Quiz

Franse feestdagen

Slide 8 - Mind map

Welk Frans woord
hoort bij deze foto?

Slide 9 - Open question

Zoek een passende foto bij de woorden 'le roi et la reine'

Slide 10 - Open question

GRAMMAIRE

Slide 11 - Slide

Wat is de juiste Franse
vertaling van:
ik kan overnachten
A
je peux loger
B
tu peux loger
C
je peut loger
D
je peux logé

Slide 12 - Quiz

Wat is de juiste Nederlandse
vertaling van:
il veut donner une boisson
A
hij wil een drankje inschenken
B
hij gaat een feest geven
C
hij wil een drankje geven
D
hij kan een drankje geven

Slide 13 - Quiz

Wat is de juiste Franse
vertaling van:
hij wilde niet de laatste zijn
A
il ne voulait pas être la dernière
B
il ne veut pas être le dernier
C
il ne voulait pas être le premier
D
il ne voulait pas être le dernier

Slide 14 - Quiz

Hoe vertaal je 'nous mettons la table' in het Nederlands?

Slide 15 - Open question

Wat is het voltooid
deelwoord van 'mettre'?

Slide 16 - Open question

Welke betekenissen heeft 'mettre' allemaal? Het zijn er 5 in totaal.

Slide 17 - Open question

Waar zegt een bijwoord iets over? Antwoord in het Nederlands.

Slide 18 - Open question

Welk bijvoeglijk naamwoord hoort bij welk bijwoord?
bien
longtemps
gratuitement
mal
gratuit (=gratis)
bon (= goed)
mauvais (= slecht)
long (= lang)

Slide 19 - Drag question

Wat is het bijwoord van 'malheureux'?
A
malheureusement
B
heureusement
C
malheureuxment
D
malheureuse

Slide 20 - Quiz

Welke 2 bijwoorden zijn er voor 'snel' in het Frans?
A
rapide
B
rapidement
C
vite
D
seulement

Slide 21 - Quiz

Hoe vertaal je 'tu parles mieux que moi' in het Nederlands?

Slide 22 - Open question

Hoe vertaal je 'hij omhelst mij agressief' naar het Frans?
A
elle embrasse agressive
B
il m'embrasse agressif
C
il t'embrasses agressivement
D
il m'embrasse agressivement

Slide 23 - Quiz

C'est la fin

Slide 24 - Slide