Passé composé met être & avoir

controle huistaak: p 180 nr 1 +2
1 / 37
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2,3

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

controle huistaak: p 180 nr 1 +2

Slide 1 - Slide

Bonjour & bienvenue
Passé composé

Slide 2 - Slide

Wat weet je (nog) over de passé composé?

Slide 3 - Mind map

Geef een zin(netje) met een onderwerp + passé composé

Slide 4 - Mind map

0

Slide 5 - Video

Passé composé

Slide 6 - Slide

timer
1:30
avoir
être
ont
es
ai
suis
a
as
sont
est

Slide 7 - Drag question

On a habité
A
présent
B
passé composé

Slide 8 - Quiz

J'habite
A
présent
B
passé composé

Slide 9 - Quiz

Ma mère demande
A
présent
B
passé composé

Slide 10 - Quiz

elle a regardé
A
présent
B
passé composé

Slide 11 - Quiz

Les filles ont écouté
A
présent
B
passé composé

Slide 12 - Quiz

Uit hoeveel delen bestaat Passé Composé?
A
1
B
2

Slide 13 - Quiz

Ils (envoyer, passé composé)
A
ont envoyé
B
sont envoyé
C
envoyais
D
envoyait

Slide 14 - Quiz

Hij heeft Parijs bezocht.
A
Il a visité Paris.
B
Il va visiter Paris.
C
Il visite Paris.
D
Il a visiter Paris.

Slide 15 - Quiz

tu - parler

passé composé
A
tu as parlé
B
tu est parlé
C
tu parles
D
tu parle

Slide 16 - Quiz

elles - manger

passé composé
A
elles mangez
B
elles ont mangé
C
elles sont mangées
D
elles ont mangu

Slide 17 - Quiz

Welk werkwoord gebruik je het meest bij de passé composé?
A
être
B
avoir

Slide 18 - Quiz

Zet in de passé composé.
Tu (aller)
A
as allé
B
es allé
C
a allé
D
est allé

Slide 19 - Quiz

Passé Composé
Kies de juiste vorm:
Grandir: Je
A
J'ai grandi
B
Je suis grandi
C
Je grandis
D
Je grandissent

Slide 20 - Quiz

Cet été, on (faire, passé composé) _____ ______ un beau voyage.
A
est fait
B
a fait
C
est fairé
D
a faité

Slide 21 - Quiz

Passé composé - gebruik
J’ai regardé un film pendant le week-end. 
Ik heb een film gekeken in het weekend.

Kijk naar bovenstaande voorbeeldzin. De passé composé gebruik ik om.... 
  • iets over het verleden te vertellen

Slide 22 - Slide

Passé composé - vorm
De passé composé bestaat, net als de Nederlandse voltooide tijd uit twee delen

  • het bestaat uit een hulpwerkwoord en een voltooid deelwoord

Slide 23 - Slide

Passé composé - hulpww. 
  • meestal gebruik je het hulpwerkwoord avoir
  • tenzij het een werkwoord is uit het "huisje van être"!

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Passé composé - hulpww.
Voor de passé composé gebruik je deze hulpwerkwoorden in de tegenwoordige tijd (le présent). Het is dus belangrijk deze goed uit je hoofd te kennen! 

Zie de volgende dia...

Slide 26 - Slide

avoir = hebben
j'ai
tu as 
il, elle, on a

nous avons
vous avez

ils, elles ont 
être = zijn
je suis
tu es
il, elle, on est

nous sommes
vous êtes

ils, elles sont 

Slide 27 - Slide

Passé composé - volt. dw. 
In het Frans heb je werkwoorden die eindigen op:
1. -er (zoals regarder = kijken)
2. –ir (zoals sortir = uitgaan)
3. –re (zoals vendre = verkopen)

Slide 28 - Slide

Passé composé - volt. dw. 
  • Regelmatige werkwoorden op –er: haal -er eraf en voeg é toe (manger: j'ai mangé des moules).
  • Regelmatige werkwoorden op –ir: haal -ir eraf en voeg je -i toe (partir: il est parti en vacances)
  • Regelmatige werkwoorden op –re: haal -re eraf en voeg je -u toe  (perdre: elle a perdu son sac) 


Slide 29 - Slide

Passé composé - volt. dw. 
Let op!
Als je de passé composé met être maakt, kan het voltooid deelwoord extra letters krijgen (zoals het adjectif)

M             F      
ev       -              -e                
mv      -s            -es               
              

Slide 30 - Slide

Zet de zin in de passé composé

Le loup tombe dans la soupe.

Slide 31 - Open question

Zet de zin in de passé composé

Je mange une pizza.

Slide 32 - Open question

Zet de zin in de passé composé

Sylvie sort du gymnase.

Slide 33 - Open question

Zet de zin in de passé composé
Sylvie et Marie descendent par l'escalier.

Slide 34 - Open question

Zet de zin in de passé composé

Tu marche à la maison.

Slide 35 - Open question

Maak 3 zinnen in de passé composé. (minstens 1 zin met het hulpwerkwoord être)

Slide 36 - Open question

Exercices

Slide 37 - Slide