1. EXAMENTRAINING > Vorming

EXAMENTRAINING 
1. VORMING 
1 / 71
next
Slide 1: Slide
MAWMaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5,6

This lesson contains 71 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

EXAMENTRAINING 
1. VORMING 

Slide 1 - Slide

Voor meer examentips:

Slide 2 - Slide

Vorming:
B1. Socialisatie 
B2. Visies vanuit paradigma's op 




Let op: in deze LessonUp geen aandacht voor politiek. Je kunt je inschrijven voor een spoedcursus politiek. Na inschrijving is deelname verplicht. 

Slide 3 - Slide

timer
1:30
#BRAINDUMP
VORMING

Slide 4 - Mind map

Kernconcepten:
  • Identiteit
  • Acculturatie
  • Socialisatie
  • Cultuur
  • Politieke socialisatie
  • Ideologie  

Slide 5 - Slide

Over het onderwerp vorming voel ik me:
Heel zeker
Zeker
Niet zeker/niet onzeker
onzeker
Heel onzeker

Slide 6 - Poll

Ik geef mijn kennis over het onderwerp vorming een:
11
2
3
4
5
6
7
8
9
10

Slide 7 - Poll

Noteer het kernconcept van socialisatie:

Slide 8 - Open question

Leg in je eigen woorden uit wat socialisatie is:

Slide 9 - Open question

Socialisatie:
Socialisatie is het dwingend proces waarbij iemand, bewust en onbewust, door internalisering de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van hun groep krijgt aangeleerd. Het is een levenslang proces en een voorwaarde voor integratie.
Socialisatoren:

Slide 10 - Slide

Examenvraag 1:
Lego poppetje in rolstoel:
Voor het eerst is een Lego-poppetje in een rolstoel gesignaleerd (…). Afgelopen jaar probeerde een actiegroep Lego ertoe te bewegen ook mensen met een beperking op te nemen in hun figuurtjeslijn. De groep heet #ToyLikeMe, en wist online 20.000 handtekeningen te verzamelen (…). Aanvankelijk antwoordde Lego dat iedereen met blokjes zijn ‘eigen verhaal’ kan bouwen, en geen aparte figuurtjes wilde maken. Maar dat is nu veranderd.

Slide 11 - Slide

Beredeneer dat een toename van de diversiteit in speelgoed figuren kan zorgen voor een verandering in de socialisatie van kinderen. Gebruik in je redenering het kernconcept cultuur en socialisatie.

Slide 12 - Open question

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Nature of nurture?
Nurture aanhangers: 
Vinden dat je de belangrijkste dingen aangeleerd krijgt. Bijvoorbeeld:
  • Een muziekinstrument bespelen.
  • Jezelf beheersen.

Nature aanhangers:
Leggen vooral de nadruk op aangeboren kenmerken. Bijvoorbeeld:
  • Voetbaltalent.
  • Seksuele voorkeur.

Slide 15 - Slide

Vooroordelen:
mening over groep mensen die niet zijn gebaseerd op feiten. 
Stereotype:
vaststaande beelden, generalisaties en veronderstellingen over een groep mensen.

Slide 16 - Slide

Omgeving:
De omgeving waarin iemand opgroeit heeft invloed op het proces van socialisatie. De sociaaleconomische status heeft in invloed op dit proces. Het ligt aan verschillende factoren:

  • Economisch kapitaal: financieel bezit of inkomen.
  • Sociaal kapitaal: connecties, netwerken en mate van respect die een groet geniet.
  • Cultureel kapitaal: dit zijn culturele competenties, waaronder kennis, houding, opvattingen en smaak.

Slide 17 - Slide

Examenvraag 2:

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Drie vormen van socialisatie:
  • Primaire socialisatie: directe omgeving
  • Secundaire socialisatie: andere omstandigheden of tijdens formele omstandigheden
  • Tertiaire socialisatie: normen en waarden worden overgedragen door anonieme socialisatoren. Bijv. media & literatuur.

Slide 20 - Slide

Examenvraag 3: met welk begrip is te verklaren, dat iemand wel met zijn vrienden om een kwetsende grap over homoseksuelen lacht, maar niet met zijn collega's?
A
Collectieve identiteit
B
Meervoudige identiteit
C
Nationale identiteit
D
Persoonlijke identiteit

Slide 21 - Quiz

Leg in je eigen woorden uit wat cultuur is:

Slide 22 - Open question

Noteer het kernconcept van cultuur:

Slide 23 - Open question

Dominante cultuur:
Heeft het meeste invloed op de samenleving
Subcultuur:
Wijkt af van de gangbare levenswijze.

Slide 24 - Slide

Subculturen op basis van verschillende kenmerken:
  • Stad of platteland
  • Etniciteit 
  • Religie
  • Generatie
  • Smaak of interesse
  • Belangen of problemen

Slide 25 - Slide

Enculturatie 
Acculturatie

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Leg in je eigen woorden uit wat identiteit is:

Slide 28 - Open question

Noteer het kernconcept van identiteit:

Slide 29 - Open question

Slide 30 - Video

Identiteit(en):
Persoonlijke identiteit: het beeld dat iemand heeft van zichzelf.

Sociale identiteit: het beeld dat iemand heeft van zichzelf als lid van een groep. Groepsidentificatie is een belangrijk als aspect.

Collectieve identiteit: dit is wat mensen ten aanzien van een groep als kenmerkend en blijven beschouwen. 



Slide 31 - Slide

Examenvraag 4:
Beredeneer dat er volgens de auteur van tekst 4 een spanning bestaat tussen de externe collectieve identiteit en de sociale identiteit van doven.

Gebruik in je redenering:
- een omschrijving van het begrip externe collectieve identiteit;
- een voorbeeld van het begrip externe collectieve identiteit uit tekst 4;
- een omschrijving van het begrip sociale identiteit;
- een voorbeeld van het begrip sociale identiteit uit tekst 4. 

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Examenvraag 5:
Leg uit dat er bij het leren van gebarentaal sprake kan zijn van enculturatie en van acculturatie. Gebruik in je uitleg:

- een omschrijving van het begrip enculturatie;
- informatie uit tekst 4 of tekst 5 waaruit enculturatie blijkt;
- de omschrijving van het kernconcept acculturatie;
- informatie uit tekst 4 of tekst 5 waaruit acculturatie blijkt. 

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Culturele dimensies van Hofstede:
Het model van Hofstede bestaat uit zes dimensies. Deze theorie is ontwikkeld om de dieperliggende drijfveren van cultuur te vergelijken met andere culturen op de wereld.

Slide 36 - Slide

Waar zet je Nederland?
Schuif de bolletjes op de juiste plek. 
NL
NL
NL
NL
NL
NL

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Examenvraag 6:
In de jaren zeventig zat een briefje met een boodschap ingesloten bij de verpakking van LEGO-speelgoed. De boodschap kwam op het volgende neer: “De behoefte om iets te creëren is bij jongens en meisjes even
groot. Zij bouwen wat er in hun hoofd opkomt op de manier zoals zij willen. Niet alleen jongens maar ook meisjes vinden het leuk om een ruimteschip te bouwen. En niet alleen meisjes maar ook jongens vinden
het leuk om poppenhuizen te bouwen.”

 

Slide 39 - Slide

Leg uit of de boodschap bij het LEGO-speelgoed meer past bij een
masculiene of bij een feminiene cultuur. Gebruik in je uitleg een
omschrijving van het begrip masculiene cultuur of van het begrip
feminiene cultuur volgens de dimensie van Hofstede.

Slide 40 - Open question

B.2 PARADIGMA'S
1. Functionalisme paradigma:
Deze visie gaat er vanuit dat macht en gezag in relaties-tussen-mensen in groepen en samenlevingen vrijwel altijd een rol spelen, omdat groepssleden altijd wel anderen naar hun hand proberen te zetten of de baas willen spelen.

Er wordt uitgegaan dat de inrichting van de samenleving het gedrag van de mens bepaalt.

Identiteit is het product van de samenleving.

Politieke socialisatie is een middel om cultuur over te dragen.

Slide 41 - Slide

B.2 PARADIGMA'S
2. Conflict-paradigma:
De conflicten gaan over dat de ene groep meer macht heeft dan de andere en dat wordt gezien als ongelijk. Dit kan leiden tot bijvoorbeeld criminaliteit: een conflict waarbij een arme groep op illegale wijze probeert te verkrijgen wat een rijke machtige groep voor zichzelf heeft geclaimd.

Politieke socialisatie wordt vooral gezien in de context van de ongelijkheid in de samenleving. 

Het gaat hier om de sociale stratificatie: het opdelen van de samenlevingen in sociale klasse. 

Slide 42 - Slide

B.2 PARADIGMA'S
3. sociaal constructivisme paradigma 
Socialisatie wordt vooral gezien in e context van het persoonlijke ontwikkelingsproces, waarbij mensen onder invloed van de omgeving hun eigen identiteit en sociale realiteit maken en op die manier gesocialiseerd worden. 

Het leerproces is hierbij een actief proces van kennisverwerving. 

Slide 43 - Slide

Examenvraag 7:

Slide 44 - Slide

Antwoord:

Slide 45 - Slide

Slide 46 - Slide

Slide 47 - Slide

Socialisatie binnen een specifieke context.
Let op: dit hoef je niet te leren, maar is wel goed om te weten!

Dit gedeelte gaat over de recente geschiedenis van Nederland en deze heb je natuurlijk ook nodig bij MAW. Op de volgende slides kun je je kennis testen over de tijdperken:
  • 1920 tot 1960
  • 1960 tot 1980
  • 1980 tot 2000
  • Na 2000 

Slide 48 - Slide

Van 1920-1960
"In deze periode was Nederland sterk verzuild"
A
Juist
B
Onjuist

Slide 49 - Quiz

Van 1920-1960
Welke zuil bestaat niet?
A
de katholieke
B
de protestante
C
de christelijke
D
de liberale

Slide 50 - Quiz

Van 1920-1960
Na de oorlog groeide de economie en werden er veel kinderen geboren. Deze kinderen noem je:
A
Babyboomers
B
Vredes baby's
C
Stille Generatie
D
Boomers

Slide 51 - Quiz

Van 1920-1960
Kenmerkend voor de "bevelshuishouding" is:
A
Kinderen mee praten over de opvoeding
B
ouders hanteren een "laat maar waaien" stijl van opvoeding
C
Gehoorzaamheid staat centraal
D
De machtsafstand was klein

Slide 52 - Quiz

Van 1920-1960
"Vrouwen bleven doorwerken nadat ze getrouwd waren."
A
Juist
B
Onjuist

Slide 53 - Quiz

Van 1960-1980
Wat is de beste omschrijving van secularisering?
A
Democratisering
B
Individualisering
C
Rationalisering
D
Ontkerkelijking

Slide 54 - Quiz

Van 1960 - 1980:
"De levensverwachting van de mensen nam toe, maar tegelijkertijd steeg het aan dat gezondheidsklachten gerelateerd aan de levenswijze."
A
Juist
B
Onjuist

Slide 55 - Quiz

Van 1960-1980
De populariteit van het huwelijk:
A
Stijgt
B
Blijft stabiel
C
Daalt

Slide 56 - Quiz

Van 1960-1980
De gezinnen werden:
A
Kleiner
B
Groter

Slide 57 - Quiz

Van 1960-1980
In de jaren '60 en de jaren '70 blijft de welvaart stijgen. Er is een steeds grotere vraag naar arbeidskrachten. Deze migranten noemde wij:
A
Arbeidskrachten
B
Gastarbeiders
C
Vluchtelingen
D
Multiculturele migranten

Slide 58 - Quiz

Van 1960-1980
Het opleidingsniveau onder brouwen stijgt. Er ontstaat een tweede feministische golf. De vrouwen die strijden voor o.a. anticonceptie die heten:
A
Feministische Famke's
B
Vrije Vrouwen
C
Maffe Maaike's
D
Dolle Mina's

Slide 59 - Quiz

Van 1980-2000
Het proces van individualisering:
A
Neemt af
B
Stabiliseert
C
Zet door
D

Slide 60 - Quiz

Van 1980-2000
Het afnemen van het geboortecijfer noemen we:
A
Sterfte overschot
B
Vergrijzing
C
Ontgroening
D
Geboorte dip

Slide 61 - Quiz

Van 1980-2000
De arbeidsmigranten blijven hier wonen en trouwen voornamelijk met:
A
Mensen uit Nederland
B
Mensen uit het land van herkomst

Slide 62 - Quiz

Van 1980-2000
De kinderen van de arbeidsmigranten trouwden voornamelijk met:
A
Mensen uit Nederland
B
Mensen uit het land van herkomst

Slide 63 - Quiz

Van 1980-2000
Er komen in de samenleving steeds meer samengestelde gezinnen voor waarin een of beide partners al kinderen heeft uit een eerdere relatie. Dit noem je een:
A
Multicultureelgezin
B
Bonusgezin
C
Patchworkgezin
D
puzzelgezin

Slide 64 - Quiz

Van 1980-2000
De arbeidsmigranten blijven hier wonen en trouwen voornamelijk met:
A
Mensen uit Nederland
B
Mensen uit het land van herkomst

Slide 65 - Quiz

Na 2000
Door de opkomst van het internet is de wereld een stuk kleiner geworden. Dit noem je:
A
Globalisering
B
Democratisering
C
Rationalisering
D
Intensivering

Slide 66 - Quiz

Na 2000
De beste omschrijving van een participatie maatschappij is:
A
Samen uit een crisis komen
B
Verantwoordelijkheid nemen voor je eigen leven en omgeving
C
De staat draagt de verantwoordelijkheid voor welzijn burgers
D
Vertrouwen tussen burger en staat

Slide 67 - Quiz

Ik vond deze training:
😒🙁😐🙂😃

Slide 68 - Poll

Ik snap nu:

Slide 69 - Open question

Ik ga mij nog verdiepen in:

Slide 70 - Open question

Ik geef mijn kennis over het onderwerp vorming een:
11
2
3
4
5
6
7
8
9
10

Slide 71 - Poll