5.1 inkomsten en uitgaven (B) (KGT)

5.1
Rondkomen (B) (KGT)
1 / 24
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo k, g, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

5.1
Rondkomen (B) (KGT)

Slide 1 - Slide

Hoofdstuk 3&4

Slide 2 - Mind map

To do
- Leerdoelen Paragraaf 5.1
- Uitleg paragraaf 5.1 
- Zelfstandig aan de slag
            - opdrachten paragraaf 5.1
            - rekentrainer paragraaf 5.1
- Huiswerk paragraaf 5.1 en 5.2

Slide 3 - Slide

Leerdoelen
  • Ik kan benoemen welke inkomsten en uitgaven een huishouden heeft.

Slide 4 - Slide

Soorten inkomen
  • Inkomen in natura
  • Inkomen uit arbeid
  • Inkomen uit bezit
  • Overdrachtsinkomen

Slide 5 - Slide

goederen
1. gebruiksgoederen die je langere tijd en meerdere keren kunt gebruiken 
2. verbruiksgoederen die door gebruik opraken. Als je verbruiksgoederen wilt blijven gebruiken, moet je steeds opnieuw geld eraan uitgeven.

Slide 6 - Slide

Prioriteiten
Je kunt niet in al je behoeften voorzien doordat middelen schaars zijn. Je moet keuzes maken.

Bepalen wat je het belangrijkste vindt, noem je prioriteiten stellen.

Slide 7 - Slide

Prioriteiten stellen

Slide 8 - Slide

Soorten uitgaven
Persoonlijke
Huishoudelijke 

Slide 9 - Slide

Huishoudelijke uitgaven:
de alledaagse uitgaven voor je huishouden. (dagelijkse uitgaven)
Waaraan geef je je geld uit???
vaste lasten:
de uitgaven die je met een vaste regelmaat moet betalen

incidentele uitgaven:
meestal grote uitgaven die je niet zo vaak doet en niet met een vaste regelmaat
Soorten  uitgaven

Slide 10 - Slide

Persoonlijke uitgaven
Kleinere uitgaven 
bestemd voor één persoon
in een huishouden.

Slide 11 - Slide

Huishoudelijke uitgaven
Uitgaven voor de 
normale boodschappen 
voor het huishouden.

Slide 12 - Slide

Gebruiks- en verbruiksgoederen
  • Gebruiksgoederen gaan langere tijd mee en kun je meerdere keren gebruiken (tandenborstel)
     
  • Verbruiksgoederen gaan
    door gebruik op (tandpasta)

Slide 13 - Slide

Gebruiksgoederen

(vaak gebruiken)

Verbruiksgoederen

(een/enkele keren gebruiken)

Slide 14 - Slide

Duurzame gebruiksgoederen
Duurzame gebruiksgoederen = producten die een lange tijd mee gaan. (langer dan een jaar) 

Slide 15 - Slide

Een ander woord voor keuzes maken noemen we?
A
Schaarste
B
Prioriteiten stellen
C
Bezuinigen
D
Investeren

Slide 16 - Quiz

Waar staan alleen voorbeelden van verbruiksgoederen?
A
Olie, benzine, scooter
B
Water, computer, brood
C
Schaar, potlood, pen
D
Snicker, water, benzine

Slide 17 - Quiz

Wat is GEEN voorbeeld van verbruiksgoederen
A
koek
B
chips
C
tandpasta
D
auto

Slide 18 - Quiz

Verbruiksgoederen gebruik je maar één keer
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quiz

Wat zijn gebruiksgoederen?
A
een appel
B
benzine
C
een pen
D
computer

Slide 20 - Quiz

Wat is GEEN voorbeeld van gebruiksgoederen
A
auto
B
snoep
C
wasmachine
D
scooter

Slide 21 - Quiz

Hierna staan enkele aankopen van Sem.
Geef aan welke aankopen van hem verbruiksgoederen zijn. Kies uit de volgende mogelijkheden:
A
boormachine en boortjes
B
spijkers en schroeven
C
zaag en schroevendraaier
D
hamer en nijptang

Slide 22 - Quiz

Ik begrijp de uitleg van 5.1 en kan nu verder met de opdrachten uit het werkboek.
JA
NEE

Slide 23 - Poll

Aan de slag!
Maak paragraaf 5.1 (werkboek) 
Let op: schrijf berekeningen op!

Klaar? Dan mag je de opdrachten nakijken. 
Nagekeken? Dan maak je nu de rekentrainer van paragraaf 5.1
                                             
                                                      Volgende les: Paragraaf 5.2

Slide 24 - Slide