This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Tekst
2.1 Hoe geef jij je geld uit?
Slide 1 - Slide
Hoe geef jij je geld uit?
Na deze les weet je:
welke verschillende soorten uitgaven er zijn
hoe je een budgetplan opstelt
hoe je een reservering berekent
welke gevolgen jouw bestedingen hebben voor anderen
Slide 2 - Slide
Hoe geef jij je geld uit?
Slide 3 - Open question
Soorten uitgaven
Dagelijkse uitgaven:
alledaagse, huishoudelijke uitgaven zoals in de supermarkt.
Vaste lasten:
uitgaven die je met vaste regelmaat moet betalen, zoals abonnementen, contributie, huur of hypotheek.
Incidentele uitgaven:
grotere uitgaven die je niet zo vaak doet.
Slide 4 - Slide
Welke soort uitgaven zijn de uitgaven voor het repareren van je fiets?
A
Incidentele uitgaven
B
Dagelijkse uitgaven
C
Kleine uitgaven
D
Vaste lasten
Slide 5 - Quiz
Stelling 1: Huishoudelijke uitgaven zijn uitgaven die je af en toe doet. Stelling 2: Incidentiele uitgaven zijn boodschappen.
A
1:Juist
2: Juist
B
1:Onjuist
2: Juist
C
1:Juist
2: Onjuist
D
1: Onjuist
2: Onjuist
Slide 6 - Quiz
Nibud
= Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting
geeft voorlichting over hoe je je inkomsten en uitgaven op elkaar kunt afstemmen.
Slide 7 - Slide
Budgetplan
Budgetplan = begroting
Dit is een overzicht van alle verwachte inkomsten en uitgaven.
Zie ook de miljoenennota achter in het lokaal!
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Video
Begroting & budgetteren
Begroting (= budgetplan)
Een overzicht van je verwachte inkomsten en verwachte uitgaven voor de komende periode
Budgetteren
Zorgen dat je uitgaven niet hoger worden dan je inkomsten → dus geen geld tekort komen
Slide 10 - Slide
Budgetplan
Reken tijdens het budgetteren alle bedragen om naar een eenzelfde periode (meestal bedragen per maand)
Slide 11 - Slide
Reserveren
Reserveren = sparen om een grote, incidentele uitgave te kunnen betalen.
Berekening:
Slide 12 - Slide
een budgetplan is:
A
overzicht van inkomsten en uitgaven
B
overzicht van de verwachte inkomsten en uitgaven
C
overzicht wat je gaat uitgeven
D
overzicht wat je inkomsten zijn
Slide 13 - Quiz
Reserveren
Joey gaat met vier vrienden twee weken kamperen.
Ze huren een tent voor 5-8 personen.
Over drie maanden moet Joey betalen.
Hoeveel moet hij vanaf nu per maand reserveren?
Slide 14 - Slide
Reserveren
Berekening:
Hoeveel moet hij vanaf nu per maand reserveren?
Benodigd bedrag: € 130 × 2 = € 260
Reserveren: € 260 ÷ 3 = € 86,67 per maand
Slide 15 - Slide
€50 per maand is hoeveel per week?
A
11
B
12,50
C
11,54
D
11,5
Slide 16 - Quiz
De contributie voor de sportclub kost € 9,50 per week. Hoeveel is dat per maand?
A
€ 38
B
€ 41,17
C
€ 40
D
€ 41
Slide 17 - Quiz
Je koopt een nieuwe auto en deze kost €53.000. Na 5 jaar ga je een nieuwe kopen; kosten €60.000. De restwaarde van je nieuwe auto is na 5 jaar €25.000. Hoeveel moet je per maand reserveren om over 5 jaar de nieuwe auto te kunnen kopen?
A
573,33
B
583,33
C
593,33
D
600
Slide 18 - Quiz
Gevolgen van je besteding
Geld dat je uitgeeft komt vaak bij een producent.
Wat doet de producent met jouw geld?
Houdt die producent rekening met het milieu?
Zorgt hij goed voor zijn personeel?
Kies bewust en draag bij aan een betere wereld.
Slide 19 - Slide
Gevolgen van sparen
Als je spaart, zet je geld op de bank.
Wat doet de bank met jouw geld?
Leent de bank het uit aan een producent die arbeiders uitbuit? Of aan de wapenindustrie?