Translate in your notebook:
1. Ik liep gisteren naar huis.
2. We waren gisteren een film aan het kijken.
3. Zij was aan het lopen toen ze struikelde. (to trip)
4. Wat was je gisteren aan het doen?
5. Ik was aan het zingen terwijl ik aan het koken was.
*Finished? Study words p.53 and 54