Les 22 (6-12)

Les 22
Frans 
1 / 17
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Les 22
Frans 

Slide 1 - Slide

Programme
  • Lesdoelen
  • Presentie
  • Frans feitje
  • Herhalen:
      - bijv. naamwoord
  • Nakijken
  • A, B en C herhalen!
  • Afsluiting
  • Devoirs

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
Na de les...

...ken je woorden die te maken hebben met familie.

...ken je woorden die te maken hebben met huisdieren. 

...kun je jezelf en je familie beschrijven.

...kun je je huisdier voorstellen. 




Slide 3 - Slide

Presentie

Slide 4 - Slide

- Frans feitje -



Slide 5 - Slide

Hoe zat het ook alweer?
Welke vorm het bijvoeglijk naamwoord krijgt, hangt dus af van of een zelfstandig naamwoord, wat er achterstaat, mannelijk, vrouwelijk, enkelvoud of meervoud is. 

Slide 6 - Slide

De onregelmatige vormen
Hoewel de algemene regel meestal wordt toegepast, bestaan er ook onregelmatige vormen. Deze kun je alleen maar uit je hoofd leren...


Slide 7 - Slide

Plaats van het bijv. naamwoord
In het Frans staat het bijvoeglijk naamwoord meestal achter het zelfstandig naamwoord. 
> C'est un chat gris
> C'est une maison moderne.

Maar let op!
De volgende bijvoeglijke naamwoorden staan altijd vóór het zelfstandige naamwoord: bon (goed/lekker), beau (mooi), grand (groot), nouveau (nieuw), petit (klein) en vieux (oud).

Dit rijtje moet je uit je hoofd leren. 

Slide 8 - Slide

Nakijken

Hoe ver zijn we met nakijken betreffende paragraaf A en B
- Ex. 6 helemaal en 7 helemaal
 - Ex. 10 helemaal, 11 helemaal en 12 a


Slide 9 - Slide

Paragraaf A
- Luisterfragment
- Voca oefeningen

Doel:
- Kun je een gesprek over familie begrijpen 
- Ken je woorden die te maken hebben met familie

Slide 10 - Slide

La famille:
Ma tante
Dat is de zus van mijn moeder.
Dus mijn ....
Dat is de vader van mijn moeder.
Dus mijn...
Hij is net zou oud als ik en de zoon van mijn oom en tante:
Zelf heb ik naast mijn ouders nog een .... en een ....
une soeur, un frère
Mon grand-père.
Mon cousin

Slide 11 - Drag question

Paragraaf B
- Leestekst
- Voca oefeningen
- Praat opdracht

Doel:
- Kun je een artikel over huisdieren begrijpen
- ken je woorden die te maken hebben met huisdieren.

Slide 12 - Slide

des animaux
le lapin
le chat
l'oiseau
le hamster
le chien
le cochon d'inde
le poisson
la tortue

Slide 13 - Drag question

Opdracht
We gaan nu praten over jullie huisdieren. 

Handige zinnen:
Tu as un animal domestique?
- Oui/non. J'ai un/une .....
Il s'appelle comment ?
- Il s'appelle ....
Il est comment?
- Il est câlin/actif/adorable/mignon/intelligent/etc.

Slide 14 - Slide

Phrases Clés C
Interview
Ronde 1 (5 minuten)
Jij gaat je klasgenoot interviewen. Iedereen die links zit is de interviewer (A), iedereen die rechts zit is de geïnterviewde (B). Je hebt 5 minuten om je klasgenoot te interviewen en hem of haar al de vragen te stellen die in de Phrases Clés C staan. Neem dus aantekeningen!

Ronde 2 (5 minuten)
Na 5 minuten gaan al de interviewers 1 plekje naar achteren schuiven. We wisselen als het ware van rol. Alle (voorheen) geïnterviewden stellen nu de vragen uit de Phrases Clés C aan hun nieuwe buurman/buurvrouw en de (voorheen) interviewers beantwoorden deze vragen alsof zij hun buurman/buurvrouw zijn die ze in ronde 1 hebben geïnterviewd.

Slide 15 - Slide

Afsluiting
Noem eens 2 woorden die te maken hebben met familie.

Welk huisdier ken jij nu in het Frans?

Noem eens 1 zin waarin je je familie beschrijft. 

Noem eens 1 zin waarin je je huisdier voorstelt.



Slide 16 - Slide

Devoirs
Apprendre voca A, B et les phrases Clés C

Oefen met de Grammatica van D

Slide 17 - Slide