Year 2 Reading File 1 - Text 11 & 14, check 6, 7 & 9

Reading File 1 
Text 11 and 14
1 / 32
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Reading File 1 
Text 11 and 14

Slide 1 - Slide

Today
Finishing the Reading File 

Slide 2 - Slide

Lesson aims
I can correctly answer true/false questions on a text. 
I can understand a text on (the history of) a city. 
I will have corrected all texts of the reading file. 

Slide 3 - Slide

Correcting answers
We'll correct the answers to texts 6, 7 and 9.

Slide 4 - Slide

Text 6
  • Middle Ages: het feest komt oorspronkelijk uit Schotland en Ierland, waar “All Hallow’s Eve” werd gevierd. Dat was een feest aan het einde van de oogsttijd en het begin van de winter. Het was op de dag waarvan mensen geloofden dat de doden dan terugkwamen. Daarom moesten ze kaarsen aansteken en eten buiten zetten voor de doden.

  • 19e eeuw: veel Ieren en Schotten emigreerden naar Noord-Amerika en namen het feest mee. Daar ontstond de traditie van kinderen die zich verkleedden, trick-or-treat langs de deuren en de versiering met jack-o-lanterns. Alleen werden er nu pompoenen voor gebruikt ipv koolrapen, omdat die makkelijker uit te hollen waren

  • nowadays: Het feest is nu vooral veel commerciëler geworden. Er wordt veel geld uitgegeven aan speciale kostuums, versieringen en Halloween-feesten. 


Slide 5 - Slide

Text 6 - for your wordfile



a. develop into - ontwikkelen tot
 b. harvest - de oogst
 c. to light candles - kaarsen aansteken
 d. to disguise oneself - zich vermommen
 e. to hollow out - uithollen
 f. fortune telling - toekomst voorspellen




g. the coin - de munt
 h. customs - gewoontes
 i. costumes - kostuums
 j. to discover - ontdekken
 k. to carve - (uit)snijden
 l. decorations - versieringen

Slide 6 - Slide

Text 7
  • 1. a) Er is onderzoek gedaan onder 6000 jongeren tussen 6 en 16 jaar oud.

  • b) Op de middelbare school is de situatie ernstiger: 70% van de jongeren slapen niet genoeg. Op de basisschool is dat 33%.

Slide 7 - Slide

Text 7 - 2
sleep is important:
  • te weinig slapen kan ervoor zorgen dat je je minder goed voelt
  • je coördinatie is minder goed
  • je kunt minder goed leren
  • je krijgt de neiging om ongezonder te eten
  • je hersenen hebben minder tijd om alle indrukken van de dag te verwerken

Text 7 - 3
three tips to sleep better:
  • overdag lekker actief zijn
  • doe rustige dingen voordat je naar bed gaat
  • geef je brein de kans om uit te schakelen, dus geen TV/telefoon voordat je naar bed gaat

Slide 8 - Slide

Text 7 - 4

Slide 9 - Slide

Text 7 - for your word file
a. similar - vergelijkbaar, soortgelijk
b. scientists - wetenschappers
c. the results - de uitslag, de resultaten
d. as a matter of fact - eigenlijk
e. to cause problems - problemen veroorzaken
f. to affect - invloed hebben op
g. dozy - slaperig , suffig
h. to think straight - helder denken
i. to be stored - opgeslagen worden

Slide 10 - Slide

Text 9 - correct order
Correct order is:
E – G – C – A – F – D – H – B

Slide 11 - Slide

Text 9 - for your word file
a. the pitch - het veld
 b. the 18 yard box - het 16-metergebied
 c. an injury - een blessure
 d. the effort - de inzet
 e. on purpose - met opzet, expres
 f. a habit - een gewoonte
 g. to deal with emotional highs and lows - omgaan met emotionele hoogte- en dieptepunten
 h. while - terwijl
 i. rather - juist

Slide 12 - Slide

True / False
  • Doel: aangeven of een stelling wel/niet ondersteund wordt door de tekst. 
  • Hoe: 
  • 1. Lees de stelling goed. Onderstreep woorden als: not, always, never (woorden die het verschil kunnen maken). 
  • 2. Lees (het deel van) de tekst. Onderstreep de zin waaruit je het antwoord opmaakt. 
  • 3. Een stelling moet helemaal waar zijn om "true" te zijn. 

Slide 13 - Slide

Reading
We will work on text 14 exercise 1 together. 
Read each paragraph and indicate whether the statement is true or false. 

Slide 14 - Slide

Read paragraph 2.
London has some fine Roman remains that can be visited.
A
True
B
False

Slide 15 - Quiz

Explain why the statement in false (in Dutch).

Slide 16 - Open question

Read paragraph 2, again.
The Tower of London and Westminster Abbey are about the same age.
A
True
B
False

Slide 17 - Quiz

Copy the sentence that supports the statement.

Slide 18 - Open question

Read paragraph 3 (Though the Tower...)
Lots of bankers andbusinessmen live in the City of London.
A
True
B
False

Slide 19 - Quiz

Explain why the statement in false (in Dutch).

Slide 20 - Open question

Read paragraph 4.
The court of King Cnut was in Winchester, not in London.
A
True
B
False

Slide 21 - Quiz

Copy the sentence that supports the statement.

Slide 22 - Open question

Read paragraph 4.
Chelsea is part of Westminster.
A
True
B
False

Slide 23 - Quiz

Explain why the statement in false (in Dutch).

Slide 24 - Open question

Read paragraph 5.
London is the biggest city in the world.
A
True
B
False

Slide 25 - Quiz

Explain why the statement in false (in Dutch).

Slide 26 - Open question

Reading comprehension

Answer the questions (2-6) on text 14. 
Refer back to the text if you don't remember an answer. 
Answer in Dutch.
Write your answers in your notebook. 
Done? work on text 11 (gap text)
timer
25:00

Slide 27 - Slide

Reading File Answers
Text 11 & 14

Slide 28 - Slide

Text 11 - correct words
1. spend
2. every week
3. when
4. depends
5. use
6. only
7. different


8. finding out
9. amount of
10. price
11. save
12. grow
13. usually
14. worked

Slide 29 - Slide

Text 11 - 2
a. Sommige ouders geven een vast bedrag per week/maand, sommige ouders geven geld als je het ergens voor nodig hebt. Soms krijg je geld voor kerst of verjaardag of als je klusjes doet.

b. Hoeveel kinderen er in het gezin zijn, hoeveel je ouders kunnen betalen, je leeftijd en wat je er zelf voor doet.



Text 11 - 3
1 -e 
2-h 
3-g 
4-f 
5-b 
6-a 
7-c 
8-d

Slide 30 - Slide

Text 11
a) uitgeven                                  b) hoeveelheid
c) kunnen betalen                    d) afhangen van
e) klusjes doen                           f) omgaan met
g) waarde                                     h) lenen
i) tenzij                                 

Slide 31 - Slide

Blooket!

Slide 32 - Slide