Oefenvragen hoofdstuk 5 geschiedenis

Oefenvragen hoofdstuk 5 geschiedenis
1 / 46
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Oefenvragen hoofdstuk 5 geschiedenis

Slide 1 - Slide

Wie was de koning van de Franken rond 500?
A
Clovis
B
Julius Caesar
C
Attila de Hun
D
Karel de Grote

Slide 2 - Quiz

Wanneer erfde Karel de Grote het rijk?
A
800
B
768
C
500
D
1000

Slide 3 - Quiz

Wat was de functie van zendgraven?
A
Ze organiseerden feesten voor de koning.
B
Controleren of bestuurders goed werkten.

Slide 4 - Quiz

Had de Frankische koning een vaste verblijfplaats?
A
Ja, hij woonde altijd in één paleis.
B
Nee, hij reisde van paleis naar paleis.

Slide 5 - Quiz

Hoe werd de grond die werd geleend genoemd?
A
Domein
B
Leen
C
Grondgebied
D
Eigendom

Slide 6 - Quiz

Wat is een ander woord voor het leenstelsel?
A
Hofstelsel
B
Monarchie
C
Feodalisme
D
Democratie

Slide 7 - Quiz

Hoeveel koninkrijken ontstonden na de verdeling?
A
Vijf koninkrijken.
B
Drie koninkrijken.
C
Twee koninkrijken.
D
Vier koninkrijken.

Slide 8 - Quiz

Wie kozen nieuwe koningen in de tiende eeuw?
A
De edelen.
B
De burgers.
C
De monniken.
D
De boeren.

Slide 9 - Quiz

Waar woonden de meeste mensen na de Romeinse tijd?
A
In kastelen
B
Op het platteland
C
In de steden
D
Op handelsroutes

Slide 10 - Quiz

Wat is een domein?
A
Het landgoed van een heer
B
Een boerderij
C
Een markt
D
Een stad

Slide 11 - Quiz

Wat maakte reizen gevaarlijk na de Romeinse tijd?
A
Te veel handelswaar
B
Overvloed aan voedsel
C
Onveiligheid en slechte wegen
D
Te veel reizigers

Slide 12 - Quiz

Wat betekent zelfvoorzienend?
A
Beperkte productie
B
Geen voedsel verbouwen
C
Alles zelf verbouwen en produceren
D
Afhankelijk van externe handel

Slide 13 - Quiz

Hoe heet het systeem van domeinen?
A
Hofstelsel
B
Feodaliteit
C
Leenstelsel
D
Kapitalisme

Slide 14 - Quiz

Wat is een horige?
A
Iemand die goed kan luisteren
B
Een persoon die baas is over andere boeren
C
Een onvrije boer die werkt op een domein
D
Een vrije boer die alles zelf mag beslissen

Slide 15 - Quiz

Welke plicht had de heer t.o.v. de horigen?
A
Een gedeelte van de oogst afstaan
B
De horigen betalen voor hun werk
C
De horigen na 35 jaar hun vrijheid terug geven
D
De horigen bescherming geven

Slide 16 - Quiz

Welke bewering is ONJUIST?
A
Horigen mochten het domein niet zomaar verlaten
B
De horigen betaalden geld als belasting aan hun heer
C
De horigen moesten een gedeelte van hun oogst afstaan aan de heer
D
Een domein is zelfvoorzienend

Slide 17 - Quiz

Wat zijn herendiensten?
A
Zelfstandig werken op hun grond
B
Klusjes voor de heer uitvoeren

Slide 18 - Quiz

Wie kreeg Dorestad in handen?
A
De Franken
B
De Vikingen

Slide 19 - Quiz

Wat deden de Noormannen meestal?
A
Plunderen
B
Vissen
C
Boeren
D
Handelen

Slide 20 - Quiz

Wat voor soort schepen gebruikten de Noormannen?
A
Vrachtschepen
B
Zeilschepen
C
Snelle schepen
D
Zware oorlogsschepen

Slide 21 - Quiz

Wie nam het bestuur over na de Romeinen?
A
de bisschoppen
B
de koning
C
de keizer
D
de soldaten

Slide 22 - Quiz

Wie is het hoofd van een klooster?
A
de paus
B
de monnik
C
de bisschop
D
de abt of abdis

Slide 23 - Quiz

Wat hielden de missen in?
A
dans en muziek
B
gezang en gebeden
C
lezingen en debatten
D
eten en drinken

Slide 24 - Quiz

Wat deden monniken met boeken?
A
Kopieerden teksten met de hand
B
Schreven nieuwe boeken

Slide 25 - Quiz

In welk jaar liet Clovis zich dopen?
A
496
B
500
C
510
D
490

Slide 26 - Quiz

Wat zeiden bisschoppen over de koning?
A
Hij heeft geen macht
B
Hij is de rijkste man
C
Hij is een dictator
D
Hij regeert namens God

Slide 27 - Quiz

Wat was het doel van missionarissen?
A
Christendom verspreiden
B
Cultuur vernietigen
C
Handel drijven
D
Oorlog voeren

Slide 28 - Quiz

Wie probeerde de Friezen te bekeren?
A
Paulus
B
Augustinus
C
Karel de Grote
D
Willibrord

Slide 29 - Quiz

Wie versloegen de Friezen na de dood van Bonifatius?
A
De Saksen
B
De Franken
C
De Noormannen
D
De Romeinen

Slide 30 - Quiz

Wat gebeurde er met de Saksen?
A
Ze werden gedwongen christelijk te worden
B
Ze werden verslagen door de Friezen
C
Ze vluchtten naar Engeland
D
Ze bleven heidens

Slide 31 - Quiz

Wat was het resultaat van de bekering?
A
Bijna heel Europa was christelijk
B
Er ontstond een nieuwe oorlog
C
Alleen Nederland werd christelijk
D
Europa bleef heidens

Slide 32 - Quiz

Wanneer werd de islamitische jaartelling gestart?
A
In 632
B
In 570
C
In 610
D
In 622

Slide 33 - Quiz

Waar vluchtte Mohammed naartoe?
A
Naar Jeruzalem
B
Naar Mekka
C
Naar Caïro
D
Naar Medina

Slide 34 - Quiz

Wat is de Ka’aba?
A
Een heilig gebouw
B
Een paleis
C
Een markt
D
Een moskee

Slide 35 - Quiz

Wat betekent jihad?
A
Vrede sluiten
B
Kritiek geven
C
Een feest vieren
D
Heilige oorlog

Slide 36 - Quiz

Waarom vochten de Arabieren fanatiek?
A
Ze hoopten op buit en een plaats in de hemel
B
Omdat ze gedwongen werden om te vechten

Slide 37 - Quiz

Wat was een oorzaak van zwakke tegenstanders?
A
Arabieren waren te zwak om te vechten
B
Oorlog tussen tegenstanders zelf

Slide 38 - Quiz

Wie waren de opvolgers van Mohammed?
A
Sultans
B
Emirs
C
Koninginnen
D
Kaliefen

Slide 39 - Quiz

Wie versloeg het moslimleger rond 732?
A
Franken
B
Vikingen
C
Grieken
D
Romeinen

Slide 40 - Quiz

Waar hadden de Arabieren macht in Europa?
A
Frankrijk
B
Spanje
C
Duitsland
D
Italië

Slide 41 - Quiz

Hadden joden, christenen dezelfde rechten als moslims?
A
Ja, dezelfde rechten als moslims
B
Nee, niet dezelfde rechten als moslims

Slide 42 - Quiz

Waarom verspreidde de islam zich?
A
Door een wereldwijde natuurramp
B
Door joden en christenen die zich bekeerden
C
Omdat moslims alle andere religies verboden
D
Door een grote oorlog tegen andere religies

Slide 43 - Quiz

Wat was verloren gegaan in West-Europa?
A
Kennis van de klassieke cultuur
B
Kennis van moderne technologie

Slide 44 - Quiz

Wat was een gevolg van de veroveringen?
A
Isolatie van de Arabieren
B
Contact met andere culturen

Slide 45 - Quiz

Onder welke kalief bereikte de Arabische beschaving het hoogtepunt?
A
Uhtman
B
Haroen ar-Rashid
C
Abd al Rahman III
D
Abdallahi ibn Muhammad

Slide 46 - Quiz