Voegwoorden M2B/M3A

Schrijven
1 / 21
next
Slide 1: Slide
Alfabetisering NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute VBLeerroute 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Schrijven

Slide 1 - Slide

Wat gaan we leren vandaag?
 
  • Enkelvoudige en samengestelde zinnen
  • Hoofdzinnen en bijzinnen
  • Voegwoorden



Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Soorten zinnen
Enkelvoudige zinnen --> 1 persoonsvorm

Samengestelde zinnen --> meerdere persoonsvormen. 

Slide 4 - Slide

Samengestelde zin
2 persoonsvormen

enkelvoudige zin + enkelvoudige zin
                1 pv             +             1 pv

Hoofdzin + hoofdzin
Hoofdzin + bijzin
Bijzin + hoofdzin

Slide 5 - Slide

Enkelvoudig of samengesteld?
Onderstreep de persoonsvormen:
  • 1 persoonsvorm? Enkelvoudige zin 
  • Meerdere persoonsvormen? Samengestelde zin 

Voorbeelden:
Ik heb mijn huiswerk gemaakt. 
Mijn moeder zegt dat ik een koekje mag. 
Ik fiets eerst naar school en ik loop daarna naar huis. 

Slide 6 - Slide

Hoofdzin of bijzin?
Hoe herken je een hoofdzin?
De persoonsvorm en het onderwerp staan naast elkaar en er kan NIETS tussen.

Hoe herken je een bijzin?
De persoonsvorm en het onderwerp staan niet naast elkaar of er kan een woord(groep) tussen.

Slide 7 - Slide

Voorbeelden
Mijn moeder zegt dat ik een koekje mag.
Mijn moeder zegt –  hoofdzin
ik een koekje mag –  bijzin
 
Ik fiets eerst naar school en ik loop daarna naar huis.
Ik fiets –  hoofdzin
ik loop –  hoofdzin

Slide 8 - Slide

Tessa gaat naar de opticien, want ze heeft een nieuwe bril nodig.
A
hoofdzin, hoofdzin
B
hoofdzin, bijzin
C
bijzin, hoofdzin
D
bijzin, bijzin

Slide 9 - Quiz

De oude man zit op de kruk, omdat hij moe is.
A
bijzin, bijzin
B
hoofdzin, hoofdzin
C
bijzin, hoofdzin
D
hoofdzin, bijzin

Slide 10 - Quiz

Terwijl moeder het beslag maakt, zet Evi de oven aan.
A
bijzin, hoofdzin
B
hoofdzin, hoofdzin
C
bijzin, bijzin
D
hoofdzin, bijzin

Slide 11 - Quiz

Nina leest een boek en Cato is aan het koken.
A
bijzin, hoofdzin
B
bijzin, bijzin
C
hoofdzin, hoofdzin
D
hoofdzin, bijzin

Slide 12 - Quiz

Fien gaat naar de dokter, omdat ze haar arm heeft gebroken.
A
bijzin, bijzin
B
hoofdzin, bijzin
C
bijzin, hoofdzin
D
hoofdzin, hoofdzin

Slide 13 - Quiz

Zodra de wekker af is gegaan, sta ik op.
A
hoofdzin, bijzin
B
bijzin, bijzin
C
hoofdzin, hoofdzin
D
bijzin, hoofdzin

Slide 14 - Quiz

Ik heb buikpijn, maar ik ga toch naar school.
A
bijzin, hoofdzin
B
hoofdzin, hoofdzin
C
bijzin, bijzin
D
hoofdzin, bijzin

Slide 15 - Quiz

Tim pakt limonade, omdat hij dorst heeft.
A
hoofdzin, hoofdzin
B
bijzin, hoofdzin
C
hoofdzin, bijzin
D
bijzin, bijzin

Slide 16 - Quiz

Stijn draagt de tas en James loopt met de hond.
A
bijzin, hoofdzin
B
bijzin, bijzin
C
hoofdzin, bijzin
D
hoofdzin, hoofdzin

Slide 17 - Quiz

Voegwoorden
  • Voegwoorden voegen zinnen aan elkaar.

Slide 18 - Slide

Voorbeeldzin 
Voordat we naar huis gaan, willen we eerst naar de pizzeria.

We willen eerst naar de pizzeria, voordat we naar huis gaan.


Let op de komma voor een voegwoord!
Uitzondering: voor 'en/of'  staat NOOIT een komma

Slide 19 - Slide

Twee soorten voegwoorden
Nevenschikkende voegwoorden
Ik fiets naar school, want ik houd van fietsen.

Onderschikkende voegwoorden
Ik fiets naar school, omdat ik van fietsen houd.

Slide 20 - Slide

Aan het werk!

Slide 21 - Slide