1AHA+1HA - avoir - 22/3 - chapitre 3 - les 6

1 / 12
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 12 slides, with interactive quiz, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Aujourd'hui
- nieuw werkwoord: avoir
lundi
22
mars
Doelen:  aan het einde van deze les weet je wat het werkwoord avoir betekent in het Nederlands en kun je al een paar vormen vervoegen.

Slide 2 - Slide

Praktische opdracht
Vandaag inleveren:
1. tijdens de les
2. via Magister berichten

Slide 3 - Slide

Exercise 2:                                                  
werkwoord avoir
AVOIR

Slide 4 - Slide

Wat betekenen de onderstreepte zinsdelen?
Nous avons 1000 euros!

Elle a deux t-shirts.

J'ai une soeur.

Pierre et Marco ont une croissant.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

J'ai
tu as
il a
elle a
on a
nous avons
vous avez
ils ont
elles ont
ik heb
jij hebt
hij heeft
zij heeft
men heeft/we hebben
wij hebben
jullie hebben/ u heeft
zij hebben
zij hebben

Slide 8 - Slide

JE
TU
IL/ELLE/
ON
NOUS
VOUS
ILS/
ELLES
ai
avons
as
ont
avez
a

Slide 9 - Drag question

Exercise 3: verbuga
Ga naar:
www.verbuga.eu

werkwoord: avoir
tijd: present

Slide 10 - Slide

Doel bereikt?
Wat betekent....
avoir?

Welke vorm hoort bij....
Tu..
Nous..

Slide 11 - Slide

Les devoirs
Apprendre (leren): 
werkwoord avoir

Faire (maken): 
x

Slide 12 - Slide