vraagwoorden

 vragende voornaamwoorden
Aan het einde van de les weet je welke  vragende voornaamwoorden er zijn en hoe je deze toe moet passen.
1 / 22
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

 vragende voornaamwoorden
Aan het einde van de les weet je welke  vragende voornaamwoorden er zijn en hoe je deze toe moet passen.

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Slide 5 - Slide

Interrogative pronouns
(vragende voornaamwoorden)

Slide 6 - Slide

Who
Gebruik je bij personen
Who is that girl?

Betekent: 'wie' 

Slide 7 - Slide

Where
Gebruik je bij plekken of posities
Where are you going?

Betekent: 'waar'

Slide 8 - Slide

When
Gebruik je bij tijd, momenten, gelegenheden
When do you go home?

Betekent: 'wanneer'

Slide 9 - Slide

Why
Gebruik je bij redenen, verklaringen
Why are you angry?

Betekent: 'waarom'

Slide 10 - Slide

What
Gebruik je bij (specifieke) dingen
What is he going to do?

Betekent: 'wat'

Slide 11 - Slide

How
Gebruik je bij manieren, hoeveelheden
How are we going to get home?

Betekent: 'hoe'

Slide 12 - Slide

Which
Gebruik je bij keuzes
Which movie do you like best?

Betekent: 'welk(e)'

Slide 13 - Slide

timer
2:00
why
who
how
where
What

Slide 14 - Drag question

Slide 15 - Slide

____ are you doing today?
A
why
B
where
C
who
D
how

Slide 16 - Quiz

____ colour do you like better: green or blue?
A
which
B
what
C
how
D
where

Slide 17 - Quiz

____ did you put my bag? I can't find it!
A
why
B
how
C
where
D
what

Slide 18 - Quiz

... old are you?
A
When
B
Why
C
How

Slide 19 - Quiz

Q: .... is Peter Parker?
A: He is Spiderman
A
Who
B
Why
C
How

Slide 20 - Quiz

.... is your sister?
A
What
B
Where
C
Why

Slide 21 - Quiz

..... do you want?
The blue one or the grey one?
A
Who
B
When
C
Which

Slide 22 - Quiz